De nieuwe fiches voor ouders zijn er!
AUG 23- Ontdek hier de nieuwe fiches voor ouders.
Een zorgplan op maat aanbieden voor elke persoon is het ultieme doel. Hierbij staat goede screening en een protocollaire behandeling centraal. De protocollen worden nog niet altijd ingezet, toch het is juist heel belangrijk om met het protocol te werken op maat van de cliënt.
De aanmeldingsklacht waarmee de cliënt naar de hulpverlening stapt is in dit geval overgewicht. Maar deze hulpvraag is het topje van de ijsberg. Het gewichtsprobleem is meestal een onderdeel van een complexere problematiek die verschilt van individu tot individu. Hoe is het gewichtsprobleem onstaan en welke factoren hangen ermee samen? Een goede screening en indicatiestelling kan inzicht bieden voordat de behandeling van start gaat.
Welke criteria bepalen hoe het zorgplan er zal uit zien? We verschuiven de focus op gewicht naar een ruimere gezondheidsfocus. Niet enkel de BMI speelt een rol, maar ook factoren zoals:
De EOSS maakt een ernstinschatting van obesitas op basis van breed gezondheidsrisico, niet op basis van BMI.
Aan- of afwezigheid van risicofactoren op vlak van medische toestand, mentale toestand en functionaliteit komen hierbij aan bod, bij patiënten met een BMI vanaf 30. Bij volwassenen met obesitas worden 5 stadia (0-4) onderscheiden, waarbij stadium 4 de hoogste ernst weerspiegelt. De persoon met obesitas krijgt een stadium toegekend op elk van deze domeinen, en het hoogst genoteerde stadium vormt het uiteindelijk stadium waarin de persoon geclassificeerd wordt en dat richting geeft aan de behandeling.
De EOSS-P stelt een ernstinschatting voor op basis van medische, biomechanische en psychologische gezondheidsinformatie en de sociale omgeving en familiale situatie van kinderen met obesitas. Er worden 4 ernststadia (0-3) onderscheiden.
De EOSS en EOSS-P weerspiegelen de complexiteit van de obesitasproblematiek en de heterogeniteit van de populatie met obesitas. De oorzaken van obesitas variëren, en de ene persoon wordt zwaarder getroffen door de gevolgen van obesitas dan de andere. Hierdoor draagt de EOSS bij aan correcte beeldvorming rond obesitas, gaat ze stigmatisering tegen. Een belangrijke meerwaarde voor de praktijk is dat de EOSS(-P) barrières in behandeling meeneemt in de stadiëring. Een jongere die nog relatief weinig hinder ondervindt van zijn gewicht, maar gezien zijn gezinssituatie of door een mentale beperking een negatieve prognose heeft, zal vanuit dit systeem een intensievere zorg toegekend krijgen. Dit sluit ongetwijfeld aan bij de ervaring van heel wat clinici.
Dit classificatiesysteem voor kinderen werd ontwikkeld door hulpverleners en onderzoekers binnen gespecialiseerde zorg voor kinderen met obesitas, met medewerking van de ontwikkelaar van de EOSS voor volwassenen. De EOSS-P lijkt beloftevol, maar dient zelf nog gevalideerd te worden.
Voorbeeldvragen
Specifiek voor de doelgroep ‘kinderen en adolescenten’ wordt volgend schema gehanteerd om de interventie vorm te geven in afstemming op de leeftijd van het kind en de ernst van het overgewicht:
Overgewicht (gewichtsindex 120-140%) | Obesitas (gewichtsindex 140-180% | Morbide obesitas (gewichtsindex > 180%) | |
<7 jaar | Advies aan ouders en ondersteuning | Advies aan ouders en ondersteuning | Advies aan ouders en ondersteuning, Kind doorverwijzen naar gespecialiseerd team |
7– 13 jaar | Advies aan ouders en ondersteuning | Behandeling kind lifestyleprogramma | Advies aan ouders en ondersteuning, Kind doorverwijzen naar gespecialiseerd team |
>13 jaar | Aangepast adolescentenprogramma | Aangepast lifestijleprogramma | Advies aan ouders en ondersteuning, Kind doorverwijzen naar gespecialiseerd team |
Daarnaast dienen psychologische factoren gescreend te worden. De European Childhood Obesity Group publiceerde in 2014 een position paper met 5 screeningsvragen op basis waarvan een eerste inschatting kan gemaakt worden over de aanwezigheid van psychologische (eetgerelateerde) problemen. Indien op één van de vragen positief geantwoord wordt, is verdere screening aangewezen zodat een behandelplan op maat kan opgesteld worden.
Vraag | Achterliggend theoretischmodel |
M1. Rapporteert de patïent grote hoeveelheden voedsel te eten of een gevoel van controleverlies te ervaren bij het eten | ~ Eetbuien |
M2. Is de patiënt gepreoccupeerd met restrictief eten en diëten of maakt het ernstig zorgen over gewicht en lichaamsvormen? | ~ Lijngericht eten < Dietary Restraint Theory |
M3. Vertoont de patiënt emotionele eetpatronen? | ~ Emotioneel eten < Affect Regulation Theory |
M4. Vertoont de patiënt een hoge mate van disinhibitie, een specifieke responsiviteit ten aanzien van voedsel of geeft hij/zij aan verslaafd te zijn aan overeten? | ~ Extern eten < Reinforcement Sensitivity Theory |
M5 – exclusief voor kinderen. Zijn er familiale problemen aanwezig in de opvoedingssituatie van het kind? Of vertoont het kind internaliserende of externaliserende problemen | Obesitas als uitdrukking van een familiale pathologie of een comorbidepsychopathologie |
Bij aanwezigheid van eetbuien is het belangrijk om controle te krijgen over de eetbuien. Bij lijngericht eten is bewustwording van dieethypes en het belang van een gezonde leefstijl belangrijk. Bij emotioneel eten staat het leren omgaan met emoties centraal. Bij extern eten zijn nee leren zeggen tegen verleiding en het leren uitstellen van behoeftebevrediging doelstellingen. Wanneer obesitas een uitdrukking is van een familiale pathologie of een comorbide psychopathologie, is verdere screening en uitdieping van het zorgtraject aangewezen.
Het bijhouden van het eetgedrag via een dagboek geeft inzicht in positieve punten en werkpunten. Het helpt om moeilijke momenten te inventariseren. Het eetdagboek bijhouden laat je best niet te snel los, want het geeft veel informatie en helpt de cliënt zelf ook om meer inzicht te krijgen. Samen noteren en concretisering zorgt voor minder mentale belasting.
Bepaal doelen volgens het SMART-principe en formuleer ze positief (“wat zal je wél doen”).
Formuleer kleine voedings-, bewegings- en gedragsdoelen. Denk aan self-efficacy en de goede match tussen omgeving en persoon. Hou rekening met de invloed van stress en bied de cliënt mentale ontlasting (cognitieve sturing van het gedrag), via dagelijkse opvolging, concretisatie van de doelen en vooraf bespreken van hindernissen en oplossingen.
Gewichtsverlies en behoud vereisen stevige executieve functies om de behoeftebevrediging te kunnen uitstellen. De cliënt moet beroep doen op zijn cognitieve controle en werkgeheugencapaciteit.
Bij een verhoogde score op emotioneel eten is het belangrijk om eerst verder samen te exploreren en na te gaan wat de functie van het eetgedrag is en wat er aan de basis ligt van de emotionele problemen. Zo kan het aanleren van emotieregulatievaardigheden onvoldoende zijn wanneer iemand bv. ook kampt met een onverwerkte rouw of een majeure depressie.
Als er eetbuien aanwezig zijn is het belangrijk om te exploreren wat de triggers van de eetbuien zijn, om de functie ervan te achterhalen. Bij de ene cliënt is het een manier om met verdriet om te gaan, bij de ander is het gewoontegedrag en bij nog iemand anders kan het een reactie op extreem lijngedrag zijn. De behandeling zal er voor deze drie personen heel anders uit zien.
Bij opvoedingsproblemen kunnen we beroep doen op een protocol dat inzet op ouderlijke voedingsstrategieën. Facetten die hierin aan bod komen zijn het zoeken naar een balans tussen ouderlijke betrokkenheid en ouderlijke controle, en een cognitief luik.
Binnenkort komt er een e-health module online die bischikbaar zal zijn voor ouders en hulpverleners. Nieuw in de e-health module is een focus op de ouders als emotie-coach en ouder-kind communicatie, wat een belangrijke meerwaarde is in de behandeling is (Pratt et al., 2018).
Ook het belang van een onveilige gehechtheidsrelatie in het ontstaan van emotioneel eten mag niet vergeten worden. Bij algemene opvoedingsproblemen (socialisatieproblemen, gedragsproblemen) is samenwerking met andere hulpverleningsinstanties en/of doorverwijzing aangewezen.
Tot 50% van de kinderen en jongeren met obesitas in een klinische populatie hebben emotionele problemen (angst en depressie) of gedragsproblemen.
Een verdere screening is dan noodzakelijk via een klinisch interview zoals de SCID-junior, om te bepalen of doorverwijzing of een twee-sporenbeleid nodig is.
Centraal staat een zorgvuldige screening, een multidisciplinaire aanpak en een zorgplan op maat van de behoeften van de cliënt. De samenwerkingsrelatie en motivatie-inschatting zijn belangrijke componenten om een duurzame gedragsverandering in functie van gezondheid te bewerkstelligen
Dr. Ellen Moens is klinisch psycholoog en lector aan de Odisee Hogeschool Gent. Ze is verbonden aan Centrum kind en adolescent, en begeleidt onder andere kinderen met overgewicht in samenwerking met het gewichtszorgprogramma van het Jan Palfijn ziekenhuis, Gent.