Normale ontwikkeling eetgedrag
Bij volwassenen gebruiken we vaste BMI grenzen om te bepalen of iemand een ‘normaal’ gewicht heeft. Bij kinderen kunnen we niet dezelfde grenswaarden gebruiken. De BMI bij kinderen is heel leeftijdsafhankelijk, omdat de verhouding tussen gewicht en lengte verandert met de leeftijd.
Er bestaan een aantal manieren om in te schatten of het gewicht van een kind past bij zijn/haar leeftijd, geslacht en lengte.
Een eerste manier is door het gebruik van groeicurven. Deze vergelijken (de evolutie in) BMI (of gewicht, lengte, hoofdomtrek) met een referentiegroep. In Vlaanderen maken we doorgaans gebruik van Vlaamse groeicurven, met een referentiegroep van Vlaamse jongens en meisjes. De curves die op 18-jarige leeftijd de BMI-grenzen van 25 en 30 bereiken, geven de respectievelijke grenswaarden voor overgewicht en obesitas. De curves die op 18-jarige leeftijd de BMI-grenzen van 18,5 en 16 bereiken, geven de respectievelijke grenswaarden voor ondergewicht en ernstig ondergewicht. De zones “overgewicht” en “ondergewicht” zijn aangeduid in het grijs. Voor multiculturele gezinnen kunnen de internationale groeicurven van de WHO gebruikt worden.
Een andere methode om overgewicht en obesitas bij kinderen te bepalen is door het berekenen van het percentage overgewicht (ook wel gewichtsindex genoemd), door de BMI van het kind te vergelijken met de gemiddelde BMI (percentiel 50) van kinderen van hetzelfde geslacht en dezelfde leeftijd. Dit geeft een percentage: % overgewicht = (huidige BMI/ p50 BMI x 100) %. De p50 kan afgelezen worden in de Vlaamse groeicurven. Vanaf 120% spreekt men van overgewicht, vanaf 140% van obesitas klasse 1, vanaf 160% obesitas klasse 2 en vanaf 180% obesitas klasse 3.
De inschatting van het gewicht van een kind op basis van de gewichtsindex en op basis van de groeicurven is niet steeds dezelfde, in het bijzonder bij kinderen tot en met 9 jaar (en 0 maanden), voor de inschatting van overgewicht en obesitas. In de CLB-context, waar het gaat over screening van een doorgaans gezonde populatie, is de huidige consensus om tot en met 9 jaar het criterium voor overgewicht en obesitas te gebruiken van de gewichtsindex. In alle andere situaties (oudere leeftijd, ondergewicht, klinische context) worden de grenzen van de groeicurven gebruikt. Meer info rond gewichtsopvolging vind je in het basisdraaiboek kinderen en in de standaard gewicht van de VWVJ.
Bij kinderen tussen 0 en 2 jaar beschikken we op de site van de Vlaamse groeicurven niet over Vlaamse gewicht-naar-lengte curven (of een inschatting van het gewicht i.f.v. de lengte), enkel over aparte curven voor gewicht en lengte. Kind en Gezin beschikt wel over al deze informatie en gebruikt deze in hun elektronische groeimodule. Elke huis- of kinderarts met een therapeutische relatie met een kind kan deze kindgegevens raadplegen via het Vitalink Kindrapport. Om overgewicht en obesitas bij deze jonge leeftijdsgroep in te schatten, kunnen in sommige situaties ook de internationale gewicht-naar-lengte-curven van de WHO gebruikt worden (voor meisjes en voor jongens). Hierbij wordt met standaarddeviaties gewerkt, waarbij een afwijking van 2 standaarddeviaties van het gemiddelde op jonge leeftijd als grenswaarden worden beschouwd voor respectievelijk ondergewicht (z < -2SDs; dit komt ongeveer overeen met percentielscore 2,3) en overgewicht (z > +2SDs; ~p97,7). Bij een kind met gewicht-naar-lengte hoger dan +1SDS (~p84,1) spreekt de WHO over een risico op overgewicht. De BASO beschouwt p97 op deze curven echter als grenswaarde voor obesitas. Meer info rond de gewichtsopvolging van jonge kinderen vind je hier.
Bij de jongste leeftijdsgroep is een een nauwe relatie tussen groei (inclusief gewichtsgroei) en gezondheid. Bij (oudere) kinderen en jongeren heeft de aangepaste inschatting op basis van BMI zijn beperkingen, net zoals bij volwassenen. Hou er rekening mee dat verschillende factoren het gewicht kunnen beïnvloeden, zoals botstructuur en spiermassa, zodat een relatief hoge BMI niet automatisch betekent dat men te zwaar zou zijn. Anderzijds is een eerder tengere lichaamsbouw door aanleg mogelijk, waardoor een lage BMI niet automatisch problematisch ondergewicht betekent. Een BMI geeft ook geen aanduiding over het vetgehalte of de vetverdeling. De verhouding tussen de buikomtrek en totale lichaamslengte kan ook in rekening gebracht worden (Waist-to-Height Ratio, WHtR). Zo is de buikomtrek best niet hoger dan de helft van de lichaamslengte. Daarnaast is een te hoog, te laag of zelfs normaal gewicht niet per definitie gezond of ongezond. Veel hangt af van de gewichtsevolutie (stabiel, stijgend, dalend), het eet- en beweeggedrag van het kind, en hoe het gewicht samenhangt met het lichamelijk en psychisch welzijn van het kind. Het is dus ook belangrijk om, naast het berekenen van de BMI (op verschillende tijdsmomenten), een inschatting te maken van bijhorende risico’s op lichamelijk vlak (bv. diabetes) of in het psychisch welzijn (bv. een onderliggend eetstoornis).