ARFID
ARFID is het Engelstalige acroniem voor de vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis, die sinds 2013 specifiek wordt benoemd in de DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) (1). Deze eetstoornis werd recenter, in 2018, ook benoemd in de ICD 11 (International Statistical Classification of Diseases and Health Problems) van de WHO (2). Personen met ARFID eten te weinig (volume, bv. minder vaak eten dan anderen of te snel stoppen met eten), te eenzijdig (ze beperken de soorten voedsel) of beide. Deze eetstoornis komt het meeste voor bij jonge kinderen, maar in principe kan ARFID voorkomen bij personen van alle leeftijden (1, 3, 4). Kenmerkend aan ARFID is dat, omwille van het vermijdende/restrictieve karakter, er sprake is van een langdurige tekortkoming van de voedings- en/of energiebehoeften. Dit verstoorde eetgedrag wordt niet veroorzaakt door een verstoord zelfbeeld zoals wel het geval is bij de klassiekere eetstoornissen (anorexia en boulimia nervosa) (1).
Onderstaande tabel geeft de diagnostische criteria van ARFID volgens de DSM-5 weer (1):
Inclusiecriteria | |
A | Een eet- of voedingsstoornis die zich uit in een onvermogen om voldoende voedingsstoffen en/of energie op te nemen via de voeding. Deze aandoening komt samen voor met 1 of meerdere van de volgende zaken: |
1. Significant gewichtsverlies (of kleinere gewichtstoename dan verwacht wordt of vertraagde groei in kinderen); 2. Significante voedingstekorten; 3. Afhankelijkheid van sondevoeding of orale voedingssuppletie; 4. Verstoringen van het psychosociaal functioneren / aanwezigheid van psychosociale problemen. | |
Exclusiecriteria | |
B | ARFID kan niet worden verklaard door een tekort in het voedingsaanbod of door cultureel en religieus gedrag. |
C | Deze eetstoornis komt niet exclusief voor in het ziekteverloop van anorexia nervosa of boulimia nervosa en wordt niet veroorzaakt door een verstoorde waarneming van het eigen lichaam / slecht zelfbeeld. |
D | De aandoening kan niet verklaard worden door de huidige gezondheidstoestand of andere comorbide mentale aandoeningen. |
Er zijn nog geen grootschalige epidemiologische onderzoeken uitgevoerd rond ARFID waardoor er geen concrete gegevens zijn over de incidentie en prevalentie van deze eetstoornis. Dit komt doordat, ondanks dat ARFID al langer voorkomt als eetstoornis, het een redelijk nieuwe en onbekende diagnose is (12). Er werden in verschillende landen al kleinere onderzoeken uitgevoerd naar de prevalentie van ARFID in kinderen in de klinische setting die doen vermoeden dat ARFID regelmatig voorkomt in de algemene populatie (9, 12). Er zijn echter verdere studies nodig om de epidemiologie van ARFID na te gaan in zowel kinderen, volwassenen als ouderen (12).
In de DSM-5 worden drie uitingsvormen van ARFID beschreven (verder profielen of subtypes genoemd) die het vermijdende/restrictieve eetgedrag van de patiënt verklaren:
Het is van belang om hierbij te vermelden dat, ondanks de benoeming van deze drie uitingsvormen, er nog maar weinig gekend is over de heterogeniteit van ARFID. De DSM-5 criteria (1) bespreken de drie vormen die regelmatig voorkomen in de klinische setting, maar deze dienen enkel als voorbeelden van verklaringen waarom de patiënt vermijdend of restrictief eet. In de toekomst gaan mogelijk nog andere oorzaken van dit verstoorde eetgedrag aan het licht komen (6).
Daarnaast is er ook heterogeniteit in de leeftijd van de patiënt (en aanvangsleeftijd van de stoornis), het ontwikkelingsniveau (inclusief aanwezigheid van eventuele ontwikkelingsproblemen), de duur (acuut/chronisch) van de problemen, en de impact op het functioneren (fysiek, mentaal, sociaal…) (20). Zo ontstaan de eerste twee uitingsvormen typisch in de kindertijd; de derde kan ook op latere leeftijd ontstaan.
In tegenstelling tot andere eetstoornissen, zoals anorexia nervosa (AN) en boulimia nervosa (BN), is er in geval van ARFID geen sprake van een verstoord zelfbeeld als drijfveer achter de beperkte/verstoorde voedselinname (1, 3, 7,8). Patiënten met ARFID hebben vaak net de wens om bij te komen in gewicht maar ze slagen er niet in om hiervoor af te wijken van hun “veilige” voeding, of voeding die tot hun repertoire behoort en waarrond geen angst of walging is (3). Dit neemt niet weg dat personen met ARFID een negatief lichaamsbeeld kunnen ontwikkelen, ook al is dit niet de motivatie voor hun restrictieve eetgedrag (3). Maar ARFID kan in principe niet gelijktijdig gediagnosticeerd worden met Anorexia Nervosa (1).
Hiernaast kan er ook nog een onderscheid gemaakt worden tussen de eetstoornissen op basis van leeftijd: hoewel ARFID voorkomt bij zowel kinderen als volwassenen, zijn patiënten met ARFID vaak jonger dan patiënten met AN, BN en de eetbuistoornis (Binge Eating Disorder of BED) (3, 7). Verder werd ook specifiek onderzoek gedaan naar het verschil tussen patiënten met ARFID en AN. Hieruit bleek dat patiënten met ARFID vaker van het mannelijk geslacht zijn, gemiddeld een langere periode van ziekte kennen en frequenter gelijktijdig lijden aan een angststoornis (3, 6, 9, 10). Als er breder wordt vergeleken met andere eetstoornissen, blijken patiënten met ARFID vaker sondevoeding nodig te hebben (6).
Wanneer de voedingsinname voortdurend wordt verstoord, brengt dit een heel aantal gevolgen met zich mee. De meest voorkomende gevolgen, veroorzaakt door de eenzijdige voeding en/of ondervoeding, zijn: gewichtsverlies (of groeiachterstand bij kinderen), psychosociale moeilijkheden (bijvoorbeeld problemen ervaren bij het samen eten met anderen), afhankelijk zijn van sondevoeding of voedingssupplementen, voedingstekorten en elektrolytenstoornissen (1, 3, 4, 5, 8, 12).
Risicofactoren houden verband met de reeds beschreven drijfveren, maar de kennis rond risicofactoren en werkingsmechanismen is nog beperkt (3, 12, 20).
Doordat ARFID samenhangt met een hele resem aan gevolgen, hebben deze patiënten een verhoogd risico op volgende gezondheidsproblemen:
Voedingstekorten zijn geen zeldzaam gegeven bij patiënten met ARFID, en deze tekorten zijn afhankelijk van welke voedingsmiddelen / voedingsgroepen er worden gemeden. Bij een gebrek aan dierlijke producten ontstaat er een risico op een tekort aan vitamine B12, de micronutriënten ijzer en zink, en eiwitten. Deze tekorten kunnen verschillende klachten en kwaaltjes doen ontstaan. Bijvoorbeeld, een tekort aan vitamine B12 veroorzaakt gebrek aan energie, vertraagde groei, droge huid, haarverlies, anemie (bloedarmoede) en cataract. Andere voedingsstoffen die patiënten met ARFID ook vaak te kort hebben, zijn calcium, foliumzuur en vitamine A, B, C, D en K. Deze voedingstekorten vragen een directe behandeling in de vorm van suppletie of door nieuwe voedingsproducten te introduceren in het eetpatroon van de patiënt met ARFID (3, 8).
Ondanks de beperkte/eentonige voedingsinname die kenmerkend is voor een patiënt met ARFID, zal er niet altijd sprake zijn van ondergewicht. Als een persoon met ARFID bijvoorbeeld enkel producten eet die ultra-bewerkt, vetrijk of suikerrijk zijn, dan kan er nog steeds voldaan worden aan de energievereisten of zelfs overgewicht ontstaan (5). Dit neemt niet weg dat door zo’n eenzijdig voedingspatroon er tekorten kunnen ontstaan in belangrijke voedingsstoffen. Voedingstekorten kunnen dus optreden onafhankelijk van het lichaamsgewicht, en patiënten met ARFID kunnen zowel ondergewicht, overgewicht als een normaal gewicht hebben (3, 5, 8, 12).
Patiënten met ARFID lopen risico op psychosociale problemen zoals verstoringen op sociaal vlak en schools functioneren (13). Zeker bij kinderen kan dit grote gevolgen hebben voor hun zelfbeeld en sociale ontwikkeling, waarbij enerzijds sociale contacten uit de weg gaan uit angst en/of schaamte, en anderzijds kwetsbaarder zijn voor afwijzing door leeftijdsgenoten. Kinderen met ARFID kunnen bijvoorbeeld activiteiten met leeftijdsgenoten vermijden waarbij eten een rol speelt, uit angst voor druk om voedsel te eten dat niet aanvaardbaar is voor hen. Daarnaast kunnen afwijkend eetgedrag en een eventuele groeiachterstand ten gevolge van ARFID gepaard gaan met afwijzing door leeftijdsgenoten (3). Kinderen met ARFID kunnen ook op onbegrip stuiten binnen de ruimere schoolcontext (3) en ARFID kan een bron van conflict vormen binnen het gezin (13). Zorgfiguren kunnen hierbij maladaptieve strategieën ontwikkelen om met het verstoorde eetgedrag van hun kind om te gaan, zoals druk uitoefenen op het eetgedrag van het kind vanuit hun bezorgdheid, die een onderhoudende of versterkende rol kunnen spelen in de eetstoornis (20).
De oorzaken van ARFID worden onder meer gezocht in neurobiologische en neuro-gedragsmechanismen, zoals sensorische gevoeligheid, angstgevoeligheid en verstoringen in het honger- en verzadigingsgevoel (20). Deze mechanismen zouden onderliggend zijn aan de 3 drijfveren voor voedselvermijding die het vaakst geobserveerd worden en beschreven worden in de DSM: vermijding omwille van sensorische kenmerken, gebrek aan interesse in voeding, en angst voor negatieve gevolgen (20). Meerdere drijfveren kunnen samen voorkomen. Er wordt ook gekeken naar de rol van inflexibiliteit in denken en gedrag, en gerelateerd hieraan de comorbiditeit met ASS en angststoornissen, en de rol van walging. Het beperkte onderzoek betekent echter ook dat er nog veel onduidelijkheden zijn rond de mogelijke oorzaken, risicofactoren, werkingsmechanismen en interacties tussen factoren (3,12, 20). Wel gaat men ervan uit dat meerdere factoren een rol spelen in het ontstaan van ARFID, en dat er dus niet één grote oorzaak is (3).
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen een kind dat een periode meemaakt waarin eten moeilijker is maar passend bij de normale strubbelingen in de ontwikkeling, en een kind dat de eetstoornis ARFID heeft. Dit is geen eenvoudige opgave aangezien bijna elk kind in zijn ontwikkeling een fase doormaakt waarin eten een uitdaging vormt. Zodra deze verstoring van het eetgedrag zich langdurig blijft voordoen en er een impact is of dreigt op de groei of ontwikkeling, hoort dit de bezorgdheid te wekken (4, 12).
ARFID vertoont een belangrijke comorbiditeit met ASS, maar ook andere psychiatrische en medische comorbiditeiten kunnen een rol spelen in ARFID.
Kinderen met ASS hebben een vijfmaal grotere kans op voedingsproblemen vergeleken met leeftijdsgenootjes zonder ASS (5). Dit kan te maken hebben met cognitieve en gedragsmatige inflexibiliteit, of met de sensorische overgevoeligheid die kinderen met ASS kunnen hebben, met als (mogelijk) gevolg dat ze bepaalde voedingsmiddelen niet willen eten omwille van hoe ze eruit zien, de textuur, de smaak of de geur. Deze weigering kan resulteren in een ruimere restrictie binnen het voedingspatroon met als gevolg dat het kind voedingstekorten oploopt (3, 4, 5, 20).
Kenmerken van ARFID en ASS kunnen dus deels overlappen of elkaar versterken (4, 5). De relatie tussen ASS en ARFID dient in de toekomst nog verder onderzocht te worden. Er bestaat een vermoeden dat wanneer er zich voedingsproblemen voordoen op jonge leeftijd, het kind op oudere leeftijd een grotere kans heeft op de diagnose van ASS (5).
Naast ASS zijn er nog andere psychiatrische comorbiditeiten zoals angststoornissen en ADHD die regelmatig worden vastgesteld bij patiënten met ARFID (6, 9, 12, 13, 14). Ook OCD (obsessieve compulsieve stoornis) is een mogelijke comorbiditeit (13, 14). Naast psychiatrische aandoeningen zijn er ook somatische comorbiditeiten mogelijk, zoals voedselallergieën en gastro-intestinale problemen (3, 8). De aanwezigheid van een van deze aandoeningen (zowel mentaal als fysiek) vereist een aanpassing van, of een andere kijk op, de behandeling van ARFID (12).
De screening en diagnostiek van ARFID bevat, net als deze van andere eetstoornissen, verschillende elementen, en is bij voorkeur multidisciplinair (20).
Tijdens het diagnostisch interview wordt ingegaan op psychosociale factoren, ontwikkelingsgeschiedenis van de patiënt en de problemen, uiteraard het eetgedrag en voedingspatroon, en medische klachten en hun voorgeschiedenis. Ook persoonlijk functioneren, schools functioneren, familiale factoren, sociale context en gezinscontext komen aan bod. Ook het eetdagboek wordt besproken.
Naast input van een psycholoog (of orthopedagoog, psychiater) is dus ook input van de diëtist en een klinisch onderzoek door de arts belangrijk bij de diagnostiek. Zo zal de arts de huidige gezondheidstoestand en de groei (lengte, gewicht) nagaan. Aanvullend kan ook een logopedist een rol spelen om de mondmotorische ontwikkeling en slikfunctie nader te bekijken (20).
Voor een goede differentiaaldiagnose is het van belang andere oorzaken van het verstoorde eetgedrag uit te sluiten, zoals een verstoord lichaamsbeeld (kaderend binnen bv. Anorexia Nervosa), gebrek aan eetlust vanuit een psychiatrisch probleem (bv. depressie) of ziekte (20). Indien de diagnose ARFID gesteld wordt in combinatie met andere psychiatrische problemen of medische aandoeningen die een rol kunnen spelen in de etiologie, moet de behandeling van ARFID afzonderlijk aandacht verdienen (1).
Bij kinderen en adolescenten zijn de zorgfiguren een belangrijke (bijkomende) bron van informatie (20).
Binnen de psychologische diagnostiek komen zowel de ARFID-criteria als risicofactoren en impact aan bod (zie eerder). Ook het inschatten van een verstoord lichaamsbeeld, essentieel in de differentiaaldiagnose met andere eetstoornissen is van belang. Hieronder worden een aantal hulpmiddelen binnen de psychologische evaluatie besproken.
De evaluatie van de voedingstoestand en fysieke gezondheid omvat verschillende componenten (3, 8):
Binnen de medisch-nutritionele evaluatie wordt ook de veiligheid van een ambulante behandeling mee ingeschat. Zo kan de nood aan sondevoeding een indicatie zijn voor opname.
Meer info
Momenteel bestaat er geen evidence-based behandeling voor ARFID bij gebrek aan rigoureuze RCTs (randomized controlled trials of gecontroleerde gerandomiseerde studies) voor deze relatief recent diagnostische categorie. Hierdoor zijn er geen specifieke aanbevelingen rond ARFID terug te vinden in de richtlijnen voor de behandeling van eetstoornissen en is er nog geen behandelprotocol voor ARFID (7, 8, 20, 24, 25). Er is echter wel wetenschappelijke literatuur die informatief kan zijn voor de behandelcomponenten (evidence-informed). Algemeen kan de hoofdbehandeling van alle eetstoornissen, inclusief ARFID, beschreven worden als een vorm van psychologische gedragstherapie (meestal ambulant), gecombineerd met een behandeling gericht op voeding en de mogelijk aanwezige comorbiditeiten (fysieke & mentale gezondheid) (7,20). Deze aanpak vereist een multidisciplinair team (3, 8, 20). Kambanis et al. (8) suggereren hierbij minimaal eenprofessional in de geestelijkegezondheidszorg en een arts (kinderarts, huisarts), waarbij afhankelijk van het profiel en de gezondheidsrisico’s disciplines aangevuld kunnen worden (denk aan diëtist, logopedist, gastro-enteroloog…)(7). Voedingssupplementen en (loskomen van) sondevoeding (zeker bij jonge kinderen) kunnen deel uitmaken van de behandeling, en bij ondervoeding moet het hervoedingsproces gemonitord worden (12). Bij jonge patiënten wordt het gezin doorgaans betrokken; vanaf 16 jaar is ook individuele therapie mogelijk (8, 20). Bij minderjarigen is het van groot belang, onafhankelijk van welke methode gebruikt wordt, dat er vertrouwen en medewerking is van de ouders/zorgfiguren in de therapeutische behandeling (3).
Het hoofddoel van de behandeling is om de mate van voedselvermijding, de frequentie, en de impact ervan te verminderen (20). Het voedings- en gedragsluik van de behandeling krijgt dan ook relatief meer aandacht dan bij andere eetstoornissen (3). Subdoelen zijn onder meer herstel van eetgedrag (een regelmatig, gevarieerd en voedzaam eetpatroon opbouwen) en herstel van de voedingstoestand (gewichtsherstel, herstel van groei, herstel van nutritionele deficiënties) (8). Ook de (ouder-kind) interacties rond eten kunnen deel uitmaken van de behandeling (8).
In onderstaande tekst wordt een overzicht gegeven van de huidige beschikbare literatuur over de behandeling van ARFID.
Een evidence-informed zorgpad voor de ambulante behandeling van kinderen en jongeren (2-17 jaar) met ARFID werd voorgesteld in een onderzoeksartikel van Rachel Bryant-Waugh in 2021 (20) en ziet er als volgt uit:
Figuur 1. Ambulant zorgpad voor ARFID. Uit Bryant-Waugh et al. (2020), p. 18.
De onderzoekers beschrijven een zorgpad met 10 stappen, gaande van de aanmelding (doorverwijzing in functie van een mogelijke ARFID-diagnose), overheen multidisciplinaire diagnostiek en behandeling, met evaluatie van het verloop van de behandeling, tot ontslag (20).
Binnen het behandelluik van het zorgpad is een plaats voor (a) psychologische en gedragsinterventies, (b) medische opvolging inclusief medicatie, en (c) diëtistische zorg, naast aanvullende aspecten van de behandeling zoals samenwerking met andere zorgprofessionals en betrokkenen, en sensorische interventies (20). Er is ook aandacht voor afstemming van de aanpak op ontwikkelingsfactoren, zoals de aanwezigheid van een cognitieve beperking of een autismespectrumstoornis.
Verder blijkt uit onderzoek dat het merendeel van de patiënten met ARFID gebaat is bij een ambulant traject, en een kleinere groep meer intensieve zorg nodig heeft, bijvoorbeeld in een (dag)opnamecontext (20). Een intensieve multidisciplinaire behandeling is vaak de standaardbehandeling voor pediatrische patiënten met voedingsstoornissen, waarvan velen ook aan de diagnosecriteria van ARFID voldoen (6, 8). Er is van daaruit dan ook wetenschappelijke ondersteuning voor de effectiviteit van intensieve multidisciplinaire behandeling voor ARFID (8). Deze behandelmethode gaat vaak gepaard met opname en heeft als doel om de voedingsstatus te verbeteren, meer variatie in de voeding te brengen en om het gedrag tijdens eetmomenten te verbeteren (8).
Hieronder gaan we dieper in op de psychologische, diëtistische en medische zorg voor patiënten met ARFID.
Psychologische interventies waarnaar (beperkt) wetenschappelijk onderzoek werd verricht, zijn gebaseerd op evidence-based interventies voor (andere) eetstoornissen, die werden aangepast naar ARFID (20).
Momenteel zijn er twee psychologische behandelmethoden die veelbelovend lijken om ARFID mee te behandelen, namelijk: CBT-AR (cognitieve gedragstherapie voor ARFID), FBT-ARFID (Family-Based Treatment van ARFID). Deze methoden hebben op heden de grootste bewijskracht om ARFID te behandelen (naast intensieve multidisciplinaire behandeling) (8).
Een andere mogelijke interessante therapievorm is “Supportive Parenting for Anxious Childhood Emotions” voor ARFID (SPACE-ARFID). Net als de vorige behandelmethodes wordt SPACE-ARFID momenteel nog verder onderzocht en is er nog geen hard wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit (19). Er worden in de literatuur rond kinderen ook enkele interessante technieken beschreven (3). En tot slot kan EMDR mogelijk een aanvullende therapievorm zijn bij bepaalde profielen of comorbiditeiten (20,23).
Meer info over deze methoden vind je hier.
Ondanks het belang van sensorische gevoeligheid naar de kenmerken van voedsel en voedingstekorten in de symptomatologie van ARFID, ontbreekt voorlopig de wetenschappelijk onderbouw voor specifieke bruikbare diëtistische interventies (20).
De diëtist heeft verschillende mogelijke rollen in de begeleiding, zoals (20):
De diëtist schat in welk voedsel toegevoegd kan worden aan het repertoire, zowel naar haalbaarheid voor de patiënt toe, als naar het verminderen van ondervoeding toe (3). Bij het uitbreiden van het voedselrepertoire kan de diëtist beroep doen op verschillende psychologische strategieën, zoals blootstellingstechnieken. Zo kan gebruik gemaakt worden van systematische desensitisatie, waarbij een hiërarchie wordt opgesteld van stappen die minder of meer angst uitlokken, of van “food chaining” (zie eerder) (3).
Bij het uitbreiden van het voedselrepertoire speelt de lijst van “veilige voeding” van de patiënt een rol: voeding die behoort tot het huidige eetpatroon van de patiënt, waar geen vermijding rond bestaat (3). Hierbij wordt aangeraden om behoedzaam om te gaan met de “veilige voeding”, zeker bij kinderen, en deze niet te bekritiseren. Als er meteen wordt geprobeerd om de eetgewoontes te veranderen, kan dit een averechts effect hebben. Voor patiënten met ARFID is het namelijk niet mogelijk om van de ene op de andere dag te veranderen naar andere/gezondere voedingsproducten. Voeding die vanuit gezondheidsoogpunt beter aangepast wordt, bijvoorbeeld (ultra-)bewerkte voeding, kan niet geschrapt worden van het menu als het kind enkel deze producten durft of kan eten. (3). Een kind met ARFID uithongeren als onderdeel van de behandeling, om zo motivatie te creëren om te eten, wordt expliciet afgeraden. Het is geen effectieve methode en kan bij een eetstoornis zoals ARFID gevaarlijk zijn (3).
Meer info:
Externe links:
Naast herstel van eetgedrag (zie eerder) zijn er een aantal behandeldoelen van meer medisch-nutritionele aard:
De bronnenlijst vind je hier.