De nieuwe fiches voor ouders zijn er!
AUG 23- Ontdek hier de nieuwe fiches voor ouders.
Bij het uitwerken van het community project baseerden we ons op de aanbevelingen van Northern Health rond preventie van obesitas (Northern Health, 2012) en de Ottawa Charter omtrent gezondheidspromotie (World Health Organisation, 1986): Efficiëntiewinst binnen gezondheid is vooral te boeken is als we (a) versterkend werken over settings heen; (b) boodschappen op elkaar afstemmen zodat de verschillende actoren niet langer tegen elkaar ingaan maar daarentegen elkaars expertise versterken; (c) niet-stigmatiserend en niet-gewichtsgefocust werken om zo de negatieve gevolgen van stigmatisering en gewichtsfocus tegen te gaan (ongezond lijngedrag met hernieuwde gewichtstoename op lange termijn, lichaamsontevredenheid, risico op eetstoornissen); (d) groeigericht werken met adviezen aangepast aan de ontwikkelingstaken per leeftijdsfase en in te zetten op beschermende factoren die voor elke jongere relevant zijn (Northern Health, 2012).
Uit de literatuurstudie die voorafging aan dit project concluderen we ook dat preventie van eetstoornissen en overgewicht samengaan. Wanneer de focus ligt op overgewicht, met bijhorende boodschappen dat wie overgewicht heeft moet afvallen, lokt dit verstoord eetgedrag, een negatief lichaamsbeeld en gewichtsproblemen uit. Wanneer preventie enkel gericht is op eetstoornissen en de focus op de symptomen en gevaren hiervan ligt, kan dit eveneens verstoord eetgedrag uitlokken. Door in te zetten op versterkende factoren ontstaat er één gemeenschappelijke preventiemethode voor eet- en gewichtsproblemen. Hierbij hoort het uitbouwen van een gezonde leefstijl met bijhorende competenties, en ligt de focus op gezondheidswinst, waarvan gewichtsverlies een gevolg kan zijn maar geen doel op zich is. Door te focussen op gezondheidswinst en niet langer op gewicht, willen we gezondheidswinst boeken op elk gewicht, en dragen we bij aan de-stigmatisering. Stigmatisering vormt een veelvoorkomend probleem met een negatieve impact op het zelfbeeld en psychologische welzijn van het individu dat dit stigma ervaart. Daarnaast zorgt stigmatisering voor sociale isolatie en stress, die gezondheidsproblemen en verstoord eetgedrag zoals lijnen en emotioneel eten met zich meebrengen. Deze vicieuze cirkel willen we mee doorbreken.
Eetexpert is niet de eerste organisatie die een project uitwerkt ter preventie van eet- en gewichtsproblemen. Voor we met ons project startten, bekeken we twee projecten uit onze buurlanden die zich richten op het niveau van de lokale gemeenschap (steden en gemeenten), zoals wij ook doen met ons project te Tienen.
In 2004 werd in Frankrijk de EPODE aanpak gestart om op lokaal niveau overgewicht en obesitas bij kinderen aan te pakken (Bukman, de Jong, & Renes, 2001). EPODE is een afkorting voor ‘Ensemble Prévenons l’Obesité Des Enfants’ (Laten we samen obesitas bij kinderen voorkomen). Deze aanpak wil op niveau van de lokale gemeenschap ingrijpen om de leefstijl van gezinnen te verbeteren. Kinderen worden versterkt via hun directe omgeving (thuis, school, vrije tijd), en dit op verschillende niveaus (opvoeders, bestuur, fysieke leefomgeving…). Het gaat om een programma dat meerdere jaren duurt, waarbij de hele gemeenschap en lokale actoren betrokken worden. Het doel is de (fysieke en sociale) omgeving zo aan te passen dat het gemakkelijker wordt voor de bewoners om een gezonde leefstijl aan te nemen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een positieve benadering die geen gedrag, personen of voedingsmiddelen stigmatiseert.
De EPODE benadering bestaat uit vier pijlers:
In 2011 werd de EPODE aanpak omgedoopt tot VIF of ‘Vivons en Forme’ (Laten we fit leven). Het actieterrein van het programma werd aanzienlijk uitgebreid ten opzichte van de start van de EPODE aanpak. Daarnaast wou men de nadruk leggen op een positieve, niet-stigmatiserende en toegankelijke aanpak. VIF omvat vandaag dus een ruimere aanpak rond gezondheidsbevordering en breed opgezette initiatieven, inclusief nieuwe thema’s zoals slaap en welzijn (Missietekst ‘Vivons en forme’, 2018).
De basis van het VIF programma is dezelfde als bij EPODE, namelijk niet enkel het gedrag van het kind beïnvloeden, maar ook zijn/haar fysieke, socio-culturele, economische en politieke omgeving (Romon & Boulic, 2016). VIF onderscheidt zich van EPODE door niet enkel effectieve en duurzame strategieën te implementeren bij de preventieve aanpak van obesitas bij kinderen, maar daarnaast de fitheid bij de gehele populatie te verbeteren. Om dit doel te bereiken is er een nauwe samenwerking nodig tussen het nationaal coördinerend team en de deelnemende steden en gemeentes. Het nationaal coördinerend team wordt ondersteund door een wetenschappelijk comité. Zij staan samen in voor de coördinatie en disseminatie van het programma, het bepalen van de politieke agenda, het coördineren van de financiële ondersteuning, het creëren van communicatiematerialen, het verzamelen van data en hiermee de lokale programma’s evalueren, en tot slot het trainen van lokale projectmanagers. Het centrale coördinatieteam biedt dus richtlijnen en ondersteuning aan de lokale projectmanagers die in hun gemeente instaan voor de organisatie.
Op gemeentelijk niveau staat de projectmanager aan het hoofd van een plaatselijk team. In deze teams zetelen verschillende stakeholders, zoals: gezondheidsprofessionals, sleutelfiguren uit de gemeenschap en professionals uit lokale organisaties (zowel publieke als private). Het gemeentelijk team is verantwoordelijk voor het verspreiden van gezondheidsboodschappen, het uitbouwen van een ondersteunende gemeenschap en activiteiten rond gezonde voeding en fysieke activiteit. Enerzijds is het doel van dit team om leden van de community (zoals leerkrachten, schoolteams, lokale bedrijven, huisartsen, apothekers, sportclubs,…) te betrekken in het uitbouwen en verspreiden van het programma en de bijhorende boodschap. Anderzijds wordt de doelgroep rechtstreeks benaderd (samen met lokale stakeholders) door activiteiten te organiseren die een verandering in attitude, kennis en vaardigheden ten opzichte van gezonde voeding en fysieke activiteit teweeg brengt bij kinderen én ouders. Deze gecombineerde benadering heeft als doel dat de kinderen in deze regio een gezonde BMI bereiken. Uit onderzoek blijkt dat deze methode werkt en dat in de meeste deelnemende gemeentes de waardes van het BMI bij kinderen afnemen. De mate waarin er een daling in gemiddelde BMI’s plaatsvindt, is afhankelijk van de motivatie van de lokale stakeholders en lokale projectmanagers (Romon & Boulic, 2016).
Vaak maken dergelijke programma’s gebruik van gewichtsindicatoren ter evaluatie. Een gewichtsindicator zoals een daling in BMI op populatieniveau is door zijn eenvoud een gemakkelijk evaluatiecriterium, maar heeft heel wat beperkingen. BMI is ook enkel informatief voor de gezondheid van een populatie als het kadert binnen een aanpak die gezondheidswinst vooropstelt, en niet gewichtsverlies. Anders kan een daling in BMI een weerspiegeling zijn van lijngedrag bij personen die reeds een normaal gewicht hebben, van gevaarlijke gewichtscontrolestrategieën die geen lange termijn gewichtsstabilisatie noch gezondheidswinst geven, enz. Naar ons oordeel hanteren EPODE/VIF en JOGG (zie hierna) deze gezondheidsgerichte visie, maar uiteraard zijn bijkomende indicatoren wenselijk die zich richten op meer directe determinanten van gezondheid (zoals leefstijlindicatoren).
EPODE heeft in Nederland inspiratie geboden voor de ontwikkeling van hun eigen programma “Jongeren op Gezond Gewicht” (JOGG). Eind 2009 werd het Convenant Gezond Gewicht 2010-2014 opgesteld en ondertekend door het Nederlandse ministerie, samen met verschillende gezondheidsorganisaties (Van Koperen & Seidell, 2010). Het doel van dit akkoord was om overgewicht en obesitas op de agenda te plaatsen en maatregelen te voorzien om de hoge cijfers te laten dalen. Een tweede doel was meer bewustwording en kennis over de gezondheidsrisico’s van overgewicht en obesitas bij te brengen, en meer info te geven over (effectieve) maatregelen die bijdragen tot betere preventie en aanpak van dit probleem.
Eén van de onderdelen van Convenant Gezond Gewicht is ‘Jongeren op Gezond Gewicht’ (JOGG). JOGG is een nationaal programma dat werd opgericht om de prevalentie van kinderen met overgewicht te laten dalen (Van Koperen & Seidell, 2010). Het lijkt sterk op de Franse EPODE aanpak. JOGG kenmerkt zich net als EPODE door het uitvoeren van verschillende activiteiten in de buurt, op school of in het gezin, en is ook gebaseerd op de vier pijlers van EPODE: lokaal bestuurlijk draagvlak, sociale marketing, publieke en private samenwerking, en wetenschappelijk evaluatieonderzoek. Daarnaast hecht JOGG veel waarde aan de aansluiting tussen preventie en zorg (wat daarmee hun vijfde pijler wordt).
Meer concreet ligt de focus op de jongeren én de volwassenen die hen omringen (net als bij VIF). Het doel is dat de jongere kan opgroeien in een omgeving waarin structureel aandacht is voor een gezonde leefstijl (JOGG, 2018). De aanpak wordt vooral gericht op wijken waar het probleem van overgewicht bij jongeren het grootst is. Dat zijn in de praktijk overwegend wijken met gezinnen met een lagere sociaal economische status. De gemeenten gebruiken hiervoor een integrale aanpak die mensen en organisaties in de wijk met elkaar verbindt en die voortbouwt op bestaande netwerken. Binnen de lokale samenwerkingen worden betere sport, beweeg- en speelfaciliteiten en een gezonder voedingsaanbod gestimuleerd. JOGG wil hiervoor alle publieke, private en maatschappelijke krachten in de samenleving betrekken om een gezond aanbod en een gezonde omgeving te creëren. Net zoals bij VIF worden landelijke en lokale activiteiten, campagnes en processen gemonitord en geëvalueerd. Ook de kennis die uit deze evaluaties naar voren komt wordt lokaal en landelijk gedeeld. De Wetenschappelijke Advies Commissie geeft objectief advies over de verbetering van de huidige inspanningen van JOGG op het gebied van monitoring en evaluatie en adviseert op verzoek van het bestuur ten aanzien van de programma’s van JOGG.
Wat JOGG extra doet ten opzichte van de EPODE-aanpak (bovenop de vier pijlers) is zich richten via de infrastructuur van de JOGG-beweging op het vroegtijdig signaleren en aanpakken van beginnend overgewicht bij jongeren door (zorg)professionals (JOGG, 2018). Zo krijgen jongeren met overgewicht of dreigend overgewicht zorg dicht bij huis en een behandeling die niet intensiever of ingrijpender is dan nodig.
Uit onze literatuurstudie van de Franse EPODE-aanpak en het Nederlandse JOGG nemen we mee dat het van belang is een stevige wetenschappelijke basis te hebben. In deze projecten wordt gewerkt met een nationaal wetenschappelijk orgaan. Ons community project is gebaseerd op nationale richtlijnen rond preventie van overgewicht en legt de link met materialen van andere partnerorganisaties en passend in de Vlaamse kadermethodiek zoals uitgewerkt door het Vlaams Instituut Gezond Leven. Daarnaast leggen zowel EPODE als JOGG de nadruk op de jongeren én de volwassenen die hen omringen. Conform de bovenstaande richtlijnen ligt in het Tiense project de focus op de omstaanders van de jongeren. Tot slot hecht JOGG veel waarde aan stepped care, en de zorg voor jongeren met overgewicht. Tijdens de vormingsmomenten die Eetexpert in het kader van dit project organiseert wordt vroegtijdige en vervolgzorg bij overgewicht en eetstoornissen uitgewerkt.
Een nadeel van de methodieken uit onze buurlanden is dat er beperkte aandacht is voor wat de omstaanders inhoudelijk communiceren naar kinderen en jongeren. Ondanks een wetenschappelijk orgaan, zien we in de praktijk dat de acties lokaal uitgevoerd worden. Hierdoor kunnen de boodschappen die omstaanders (zowel hulpverleners, ouders en organisaties) geven niet volledig op elkaar afgestemd zijn. Terwijl uit onderzoek en internationale richtlijnen (zie hoger) blijkt dat dit net een belangrijk onderdeel is van preventie van overgewicht. Het community project in Tienen zet sterk in op het afstemmen van de visie.
Naast de vergelijking met preventieprojecten in het buitenland, bouwt dit project verder binnen het Vlaamse beleid rond preventie.
In voorbereiding op de gezondheidsconferentie in 2017, werd een nieuw strategisch plan opgesteld, met als centrale gezondheidsdoelstelling: “de Vlaming leeft gezonder in 2025”. Dit strategisch plan behandelt de volgende preventiethema’s: gezond eten, bewegen, sedentair gedrag, tabak, alcohol en drugs (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2016). Het Vlaamse beleid pleit er sindsdien tevens voor om settinggericht te werken bij preventie: Hiervoor wordt gedacht aan inzet in de levensdomeinen, gezin, vrije tijd, onderwijs, werk, zorg en welzijn, de buurt, rechtstreeks naar de burger en goed bestuur. Door tegelijk in te zetten op de verschillende domeinen waar Vlamingen leven, wil men versterkend werken met aandacht voor kwetsbare groepen.
Het community project voegt zich in deze beleidskeuze in, en richt zich tot alle settings waarin kinderen en jongeren leven. Ons project sluit zich volledig aan bij de Vlaamse kadermethodieken die settinggericht zijn ontwikkeld door Vlaams Instituut Gezond Leven: o.a. de methodieken Gezonde school & Gezonde gemeente (Vlaams Instituut Gezond Leven, 2018)[1].
Rekening houdend met de aangehaalde onderzoeks- en beleidsconclusies maakten we een keuze voor de concrete aanpak van ons project op lokaal niveau in een regio waar populatieonderzoek de nood aan preventie hierrond aangeeft. We deden dit in samenwerking met het lokale netwerk.
We startten met het in kaart brengen van de betrokken partners en reeds lopende acties in Tienen. Zoals voordien vermeld, richtten we ons op de directe omgeving van kinderen en jongeren, namelijk gezondheidsprofessionals, zorgfiguren (ouders en opvoeders), en schoolteams (leerkrachten, CLB,…). Volgend ondersteunend aanbod werd voor hen voorzien op hun vraag:
We verwachtten dat dit project tot een daling leidt van stigmatisering bij de omstaanders van jongeren en tot meer houvast en voldoening zou leiden bij omstaanders inzake hun gezondheidsboodschappen.
Om deze hypotheses te toetsen en het effect van het project te meten, kreeg elke deelnemer van een vormingsmoment een voor- en nameting toegestuurd die opgesteld was volgens elementen van het Kirkpatrick model, een standaardmodel om vormingen te evalueren (The Kirkpatrick Model, 2018). In deze voormeting werd gepeild naar (1) kennis van de deelnemers rond overgewicht bij kinderen, (2) hun competentiegevoel rond het communiceren over gewicht, (3) de mogelijke impact van de vorming, hier in welke mate ze stigmatiserende overtuigingen hadden, en (4) een tevredenheidsbeoordeling van de vorming (enkel bij de nameting). De kennis- en competentievragen werden opgesteld op basis van de vormingsinhoud en -doelstellingen. Het competentiegevoel werd beoordeeld op een 6-puntenschaal, van “helemaal niet” (-3) tot “helemaal wel (+3). De vragen die peilen naar het stigma zijn gebaseerd op de Beliefs About Obese Persons Scale (BAOP; Allison, Basile, & Yuker, 1991) en werden eveneens gemeten aan de hand van een 6-puntenschaal.
In maart 2019 werden alle gegevens verzameld en geanalyseerd. Uit de analyses blijkt dat er een significante toename is in kennis bij de deelnemers van de vormingen. Ook het competentiegevoel kent een significante stijging na het volgen van de vorming. Daarnaast blijkt dat er een significante daling is in mate van stigmatisering bij de deelnemers. Tot slot blijkt ook dat de deelnemers de vorming zelf positief evalueerden. Zo geeft de meerderheid aan tevreden tot heel tevreden te zijn over de vorming.
Op dit ogenblik werken we aan uitbreiding van de projectgroep naar ook omstaanders bij jonge kinderen (kinderdagverblijven, onthaalouders,…) en bij jongeren (JAC, jeugdbewegingen,…).
Tevens willen we lokale acties versterken door samenwerking met de focus op brede gezondheidsbevordering.
Een traject van professionalisering van signaaldetectie en toeleiding tot zorg zal het project verder vervolledigen.
[1] De kadermethodiek Gezonde Gemeente (Vlaams Instituut Gezond Leven, 2018) helpt gemeenten in het uitbouwen van een preventief gezondheidsbeleid via inzet van een goede mix van gezondheidsacties. Deze matrix weerspiegelt de vier strategieën: educatie, omgevingsinterventies, afspraken en regels, en zorg en begeleiding.
De kadermethodiek Gezonde School doet het zelfde maar binnen de schoolcontext. De methodiek helpt om stap voor stap te evolueren van losse acties naar een samenhangend gezondheidsbeleid op school, rekening houdend met een aantal succesfactoren. Drie basisinstrumenten concretiseren deze kadermethodiek: de gezondheidsmatrix, het stappenplan en het spinnenweb met succesfactoren.