Vlaanderen
De vraag naar de prevalentie van eetstoornissen is niet altijd simpel of eenduidig te beantwoorden. Prevalenties zijn afhankelijk van de gebruikte methode en de instrumenten en vragenlijsten die in deze studies werden gebruikt. Een screeningvragenlijst is, bijvoorbeeld, geen diagnostisch instrument en geeft geen informatie over het aantal eetstoornisdiagnoses, alleen over het voorkomen van signalen of symptomen. De prevalenties binnen onderzoek waarbij men dergelijk screeningsinstrument gebruikt zullen dus typisch hoger liggen dan die uit onderzoek waarbij men a.d.h.v. een klinische interview een diagnose stelt. Het is dus belangrijk om na te gaan welke instrumenten precies gebruikt werden om na te gaan over wat de studie precies uitspraken tracht te doen.
Samenvattend: In Vlaanderen zijn er geen populatiestudies bekend waarin men aan de hand van een diagnostisch instrument naging of de deelnemers een eetstoornis hadden of niet. Er zijn enkel studies (Gezondheidsenquête en Voedselconsumptiepeiling) die gebruik maakten van een screeningsinstrument dat aangeeft of iemand een verhoogd risico op een eetstoornis heeft. Uit de Gezondheidsenquête van 2018 blijkt dat 5.7% van de Vlamingen at risk is voor een eetstoornis. Tussen 2013 en 2018 is dit cijfer niet significant veranderd. In 2021 (corona- Gezondheidsenquête) is het percentage van personen at risk significant gestegen (zie Tabel 1). Zowel voor 2013, 2018 en 2021 is het percentage, zoals we kunnen verwachten, systematisch hoger voor jongere leeftijdscategorieën en voor vrouwen. Deze verschillen zijn echter niet altijd significant (zie Tabel 2 voor meer informatie i.v.m. significantie). Uit de Voedselconsumptiepeiling (2014) blijkt dat 3.1% van de Vlamingen at risk is voor de ontwikkeling van een eetstoornis. Het percentage uit de Voedselconsumptiepeiling ligt lager dan deze uit de Gezondheidsenquête. Dit komt mogelijk omdat in de Voedselconsumptiepeiling een ander screeningsinstrument gebruikt werd.
In de gezondheidsenquête wordt een screeningsvragenlijst (SCOFF) afgenomen. De SCOFF is een instrument dat o.a. in de eerste lijn wordt ingezet om snel te kunnen screenen of mensen verder onderzocht moeten worden op de aanwezigheid van een eetstoornis. Het geeft dus aan wie er een verhoogd risico heeft op een eetstoornis, maar geeft niet aan wie er precies een eetstoornis heeft.
Opmerking: De data uit 2021 komen uit de COVID-enquête, deelnemers werden op een andere manier gerekruteerd dan bij de klassieke gezondheidsenquêtes. Het vergelijken van de cijfers voor 2021 met de cijfers uit 2013 en 2018 moet dus met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
Gezondheidsenquête –a.d.h.v. SCOFF | Totale populatie | BI | Mannen | BI | Vrouwen | BI |
2013 (>15 jaar) | 6.5% | (5.2;7.7) | 4.6% | (3.1;6.2) | 8.1% | (6.3;9.9) |
2018 (>15 jaar) | 5.7% | (4.7;6.8) | 4.6% | (3.2;6.0) | 6.8% | (5.3;8.3) |
2021 (>18 jaar) | 10% | (8.8;11.3) | 8% | (5.8;10.2) | 12% | (10.6;13.4) |
Noot: Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant. Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
De prevalenties per leeftijdscategorie en per geslacht worden voor 2013 en 2018 staan in onderstaande tabel:
Leeftijd | 2013 | 2018 | ||||||
M | BI | V | BI | M | BI | V | BI | |
15-24j | 4 | (0; 8.5) | 18.8 | (9.3; 28.4) | 9.2 | (2.5; 15.9) | 11.8 | (5.8; 17.8) |
25-34j | 5.1 | (0; 10.7) | 12.1 | (6.1; 18.1) | 9.8 | (3.9; 15.6) | 8.9 | (4.1; 13.7) |
35-44j | 5.9 | (1.8; 9.9) | 10.3 | (6.2; 14.5) | 2.8 | (0.7; 4.9) | 7.7 | (3.4; 11.9) |
45-54j | 3.1 | (0.6; 5.6) | 5.7 | (2.3; 9.0) | 4.3 | (1.6; 7.0) | 7.9 | (3.9; 11.9) |
55-64j | 6.2 | (3.1; 9.2) | 5.1 | (1.8; 8.4) | 3.0 | (0; 6.1) | 4.6 | (1.6; 7.6) |
65-74j | 5.5 | (1.5; 9.6) | 5.2 | (1.8; 8.7) | 1 | (0; 2.1) | 3.8 | (1.2; 6.4) |
75+ | 1.6 | (0; 3.5) | 2.4 | (0.0; 5.6) | 2.6 | (0.3; 4.8) | 3.9 | (1.3; 6.6) |
Voor 2021 werden de leeftijdscategorieën anders gedefinieerd. De prevalenties per leeftijdscategorie en per geslacht zijn de volgende:
Leeftijd | 2021 | |||
M | BI | V | BI | |
18-29j | 16.1 | (5.3; 27) | 22.2 | (15.6; 28.9) |
30-49j | 10.1 | (7.; 13.2) | 15.7 | (13.6; 17.8) |
50-64j | 5 | (3.4; 6.6) | 8.2 | (6.9; 9.5) |
65+ | 2.8 | (1.7; 3.9) | 4.7 | (3.1; 6.2) |
De voedselconsumptiepeiling (VCP) is een uitgebreide bevraging van de voedingsgewoonten bij de Belgische bevolking. In de meeste recente bevraging uit 2014 werd er binnen de VCP ook gescreend op eetstoornissen a.d.h.v. de Eating Attitudes Test (EAT). Uit de resultaten bleek dat in Vlaanderen 3.1% (BI: [1.9;4.3]) van de populatie at risk is voor een eetstoornis.
Samenvattend: Voor Vlaamse volwassenen wordt de gewichtsstatus sinds 1997 opgevolgd aan de hand van de Gezondheidsenquête. In 2018 werd ook het Gezondheidsonderzoek een allereerste keer afgenomen. In de Gezondheidsenquête worden lengte en gewicht bevraagd aan de deelnemers waarna de onderzoekers de BMI berekenen. In het Gezondheidsonderzoek worden gewicht en lengte door de onderzoekers gemeten en is daardoor tijdsintensiever. Algemeen wordt aangenomen dat zelfrapportage van lengte en gewicht leidt tot een onderschatting van de gewichtsstatus. Uit de resultaten van de Gezondheidsenquête blijkt dat in 2018, 48.2% van de volwassen overgewicht had (BMI ≥25), waarbij 15.0% beantwoordde aan de criteria voor obesitas (BMI ≥ 30). Deze cijfers waren niet significant verschillend van 2013. In de COVID-Gezondheidsenquête (2021) zijn deze percentages gestegen naar 53.9% voor overgewicht en 19.1% voor obesitas. Of de verschillen t.o.v. 2018 significant zijn, kan niet worden nagegaan omdat de betrouwbaarheidsintervallen voor de data uit de COVID-gezondheidsenquête helaas niet gerapporteerd werden. Uit de Preventiebarometer afgenomen in 2022 blijkt dat 50.7% van de Vlamingen overgewicht had, waarvan 16.4% obesitas. Deze cijfers suggereren terug in daling t.o.v. de resultaten uit de COVID-gezondheidsenquête. Uit het Gezondheidsonderzoek (2018) blijkt dat 51.3% van de Vlaamse volwassenen overgewicht heeft en 19% obesitas. Hieruit blijkt dat de percentages uit de Gezondheidsenquête van 2018 die gebaseerd zijn op zelfrapportage van lengte en gewicht mogelijk een onderschatting zijn.
Tussen 1997 en 2018 is het percentage Vlamingen met overgewicht gestegen met 7.8%, het percentage mensen met obesitas is gestegen met 5.4 %. Uit de data blijkt verder dat de stijging vooral plaatsheeft in de eerste 10 jaar (1997-2008) van de periode dat er gemeten werd (6,7%) en dat in de tweede helft (2008-2018) de stijging eerder beperkt was (1,1%). Een gelijkaardig beeld zien we in het percentage mensen met obesitas: ook hier zien we de grootste stijging in de periode 1997-2008 (4%) en vlakt de stijging af in de periode tussen 2008-2018 (1.4%). Op basis van de gegevens uit de COVID-gezondheidsenquête lijkt het percentage mensen met overgewicht en met obesitas in 2021 gestegen t.o.v. 2018. Dit suggereert dat de coronapandemie en de coronamaatregelen een impact hebben gehad op de gewichtsstatus van de Vlamingen. Het is nog afwachten tot de resultaten van de eerstvolgende gezondheidsenquête om te zien hoe deze evolutie zich verder doorzet.
Binnen de gezondheidsenquête wordt er gebruik gemaakt van zelfrapportage. Dat wil zeggen dat de deelnemers zelf hun gewicht en lengte rapporteren en dat deze niet worden nagemeten door de onderzoekers. Zelfrapportage geeft typisch een onderschatting van BMI. Bij het Gezondheidsonderzoek werden lengte en gewicht door de onderzoekers gemeten waardoor deze een accurater beeld geeft van de prevalenties. De Gezondheidsenquête wordt georganiseerd sinds 1997. Het Gezondheidsonderzoek werd in 2018 een eerste keer georganiseerd. De recentste cijfers zijn:
Onder-gewicht | BI | Over-gewicht (inclusief obesitas) | BI | Obesitas | BI | |
Gezondheidsenquête | ||||||
2013 (>15 jaar) Vlaanderen | 2.6% | (1.9;3.3) | 47.7% | (45.4;50.1) | 12.6% | (11.0;14.3) |
2018 (>15 jaar) Vlaanderen | 2.9% | (2.4;3.4) | 48.2% | (46.1;50.4) | 15.0% | (13.5;16.4) |
2021 (>18 jaar) | NB | NB | 53.9% | NB | 19.1% | NB |
Gezondheidsonderzoek (2018) Vlaanderen | 1.1% | NB | 51.3% | (45.8;56.8) | 19.0% | (14.8;23.1) |
Preventiebarometer (2022) Vlaanderen | 2.4% | (1.9;2.9) | 50.7% | NB | 16.4% | (15.2;17.6) |
Noot: Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant. Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
Opmerking: De data uit 2021 komt uit de COVID-enquête, deelnemers werden anders gerekruteerd dan bij de gewone gezondheidsenquêtes. Het vergelijken van de cijfers voor 2021 met de cijfers uit 2013 en 2018 moet dus met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
De Gezondheidsenquête wordt afgenomen sinds 1997. In de tabel hieronder staan de Vlaamse prevalenties voor overgewicht, obesitas en ondergewicht voor alle Gezondheidsenquêtes (en de COVID-Gezondheidsenquête) sinds 1997.
Vlaanderen | 1997 | 2001 | 2004 | 2008 | 2013 | 2018 | 2021* |
Overgewicht (incl. obesitas) | 40.4 | 43.3 | 42.7 | 47.1 | 47.2 | 48.2 | 53.9 |
Obesitas | 9.6 | 11.0 | 11.5 | 13.6 | 12.6 | 15 | 19.1 |
Ondergewicht | 3.7 | 3.3 | 2.8 | 2.7 | 2.6 | 2.9 | NB |
Bij kinderen en jongeren is het niet zo evident om de prevalenties van studies onderling te vergelijken. Studies verschillen onderling vaak in de keuze voor de criteria die bepalen of er sprake is van ondergewicht, een normaal gewicht, overgewicht of obesitas. Omdat kinderen en jongeren nog in volle groei zijn, kan men geen gebruik maken van de BMI-criteria gehanteerd bij volwassenen. Verschillende organisaties kwamen met een voorstel voor criteria om te gebruiken bij kinderen en jongeren: de ‘International Obesity Task Force’ (IOTF) bepaalden de BMI-criteria voor overgewicht en obesitas aan de hand van de gewichtscurve die op de leeftijd van 18 jaar uitkomt op BMI 25/30 (zie ook: Cole & Lobstein, 2012). Op een gelijkaardige manier werden er ook voor Vlaanderen BMI-criteria geconstrueerd. De WHO hanteert dan weer een totaal ander criterium, in hun laatste rapport spreekt men van overgewicht als het gewicht van het kind/jongere meer dan 1 standaarddeviaties hoger is dan de mediaan. Men spreekt van obesitas wanneer het gewicht meer dan 2 standaarddeviaties hoger is dan de mediaan. Omdat er binnen verschillende studies verschillende criteria worden gehanteerd is het moeilijker om cijfers rechtstreeks tussen studies te vergelijken. Er wordt vanuit gegaan dat de criteria van de WHO minder streng zijn dan de IOTF- of de Vlaamse criteria (NCD Risk Factor Collaboration (NCD-RisC), 2017). Dit wil zeggen dat de prevalenties voor overgewicht en obesitas gebaseerd op de criteria van de WHO systematisch hoger zullen liggen dan deze gebaseerd op de IOTF- of Vlaamse criteria. Naast de verschillende criteria voor overgewicht en obesitas maken ook de verschillende leeftijdscategorieën die in de verschillende studies gehanteerd worden het moeilijker om de gegevens tussen de verschillende studies te vergelijken.
Samenvattend: De gewichtsstatus wordt voor kinderen en jongeren op verschillende manieren opgevolgd in Vlaanderen. de Gezondheidsenquête bevraagt kinderen en jongeren van 2 tot 17 jaar. De HBSC-studie is een internationale studie waarbij jongeren tussen 11 en 18 jaar aan deelnemen. Beide studies maken gebruikt van zelfrapportage om de BMI-gegevens te bekomen. Vlaanderen beschikt daarnaast ook over gewichtsdata vanuit de consultatiebureaus van Kind en Gezin (voor 2-jarigen) en het CLB (4 tot 14 jaar). Deze gegevens werden samengebracht door de agentschappen ‘Opgroeien’ en ‘Zorg & Gezondheid’. Bij deze laatste gegevens gaat het over absolute cijfers: voor zo goed als alle kinderen waren BMI-cijfers beschikbaar. Dat wil zeggen dat verschillen ook in absolute termen geïnterpreteerd mogen worden en een significantietoets niet nodig is.
Uit de Gezondheidsenquête van 2018 blijkt dat 16.2% van de kinderen tussen 2 en 17 jaar overgewicht heeft, waarbij 4.6% beantwoordt aan de criteria voor obesitas. Deze cijfers zijn niet significant verschillend met deze uit 2013. Dat wil zeggen dat de cijfers stabiel zijn gebleven. Uit de recentste resultaten van de HBSC-studie uit 2022 blijkt dat prevalentie voor overgewicht en obesitas (21.7%) bij Vlaamse jongeren tussen 11 en 18 jaar gestegen is ten opzichte van 2018 (13.8%). Op basis van de HBSC-data is het niet mogelijk om een éénduidige verklaring te formuleren voor deze stijging. Bepaalde aspecten rond voeding werden niet bevraagd (bijvoorbeeld consumptie van zoute/zoete snacks) en ook de prevalenties van verstoord eetgedrag (eetbuien, emotie eten, enz…) werden niet nagegaan. Mogelijk speelde de coronapandemie een rol in de stijging tussen 2018 en 2022.
Uit de recentste gegevens van Kind en Gezin (2021) blijkt dat 9.7% van de 2-jarigen overgewicht (incl. obesitas) heeft. Dat is een daling t.o.v. 2020 (11.4%) en vergelijkbaar met de cijfers uit 2019 (9.6%). Toch stijgt het percentage Vlaamse 2-jarigen met overgewicht sinds 2015 (7.6%) terwijl het in de periode daarvoor eerder stabiel leek te blijven. Volgens de recentste cijfers van de CLB’s (2015) heeft 14.3% van de schoolgaande kinderen overgewicht (incl. obesitas), in vergelijking met 2011 zijn de cijfers voor alle leeftijden stabiel gebleven. Enkel bij de 12-jarigen blijkt er een stijging. Het is wachten op meer recente cijfers om de impact van de coronapandemie op de gewichtsstatus van kinderen en jongeren te kunnen inschatten.
Meer gedetailleerde cijfers van Kind en Gezin en de CLB’s (o.a. op het niveau van de provincies) kunnen hier geraadpleegd worden:
Meer cijfers rond de HBSC-studie vind je hier:
Binnen de Gezondheidsenquête wordt er voor de bepaling van overgewicht en obesitas gebruik gemaakt van de IOTF-criteria. De recentste cijfers zijn:
Overgewicht | BI | Obesitas | BI | |
2013 (2-17j) | 14.8 | (10.8; 18.8) | 4.8 | (2.3; 7.3) |
2018 (2-17j) | 16.2 | (12.8; 19.7) | 4.6 | (2.8; 6.4) |
Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant! Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
Noot: Er werd bij kinderen en jongeren geen covid-gezondheidsenquête afgenomen. Er zijn voor kinderen dus geen cijfers uit 2020 en 2021.
De HBSC-studie (Health Behaviour in Schoolaged Children) is een grootschalig internationaal cohorte-onderzoek rond diverse gezondheidsparameters bij jongeren tussen 11 en 18 jaar. De HBSC-studie maakt gebruikt van de IOTF-criteria. Uit de studies uit 2014, 2018 en 2022 blijkt:
2014 | 2018 | 2022 | |
Overgewicht | 10.3 | 9.4 | NB |
BI | (9.6;10.9) | (8.8;10) | NB |
Obesitas | 5.6 | 4.4 | NB |
BI | (5.12;6.14) | (3.99;4.82) | NB |
Overgewicht & obesitas | 15.8 | 13.8 | 21.7 |
BI | NB | NB | NB |
Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant! Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
Voor de resultaten uit 2022 wordt gerapporteerd dat ze significant verschillen van deze uit 2018. Dat wil ze dat er ten opzichte van 2018 een significante stijging was in de prevalenties voor overgewicht en gezondheid voor jongeren tussen 11 en 18 jaar.
De gegevens van de agentschappen Opgroeien en Zorg & Gezondheid werden verzameld door de lokale teams van Kind en Gezin en de CLBs. De meest recent gerapporteerde cijfers komen voor schoolkinderen (CLB) uit 2015 en voor peuters (Kind & Gezin) uit 2021. Het gaat hier over absolute cijfers: voor zo goed als alle kinderen waren BMI-cijfers beschikbaar; dat wil zeggen dat verschillen ook in absolute termen geïnterpreteerd mogen worden en een significantietoets niet nodig is.
Ondergewicht | Normaal gewicht | Overgewicht (incl obesitas) | |
Peuters (2j) (2021) | 0.7% | 89.6% | 9.7% |
Schoolkinderen in Vlaanderen (2015) | 1.7% | 83.3% | 15% |
Evolutie in de cijfers voor de bevraagde leeftijdscategorieën tussen 2011 en 2015. Let op: voor de 2-jarigen zijn er inmiddels recentere cijfers (2021). Deze zijn terug te vinden in bovenstaande tabel.
Overgewicht | Obesitas | |||
Leeftijd | 2011 | 2015 | 2011 | 2015 |
2 jaar | 6.7 | 7.6 | 0.9 | 1.0 |
4 jaar | 10.4 | 10.5 | 2.0 | 2.0 |
6 jaar | 13.3 | 13.3 | 3.4 | 3.5 |
8 jaar | 15.8 | 15.9 | 3.7 | 3.8 |
10 jaar | 16.8 | 16.9 | 3.4 | 3.5 |
12 jaar | 16.8 | 17.6 | 3.5 | 4.0 |
14 jaar | 16.1 | 16.9 | 3.5 | 4.1 |
Eetstoornissen en overgewicht/obesitas worden vaak los van elkaar gezien. Toch zijn er indicaties dat er een belangrijke comorbiditeit is tussen eetstoornissen en obesitas. In de algemene populatie wordt de prevalentie van de eetbuistoornis of binge eating disorder (BED) geschat op 1 tot 3.5%. In de populatie van mensen met overgewicht of obesitas wordt de prevalentie van BED geschat op 3 tot 14.8% en in de populatie van mensen met overgewicht of obesitas die hulp zoeken wordt de prevalentie van BED geschat op 4.2 tot 33% (Pagoto, et al., 2011). Naast binge eating disorder zijn er ook gevallen van atypische anorexia nervosa bekend.
Samenvattend: Om een indicatie te krijgen van de overlap tussen eetstoornissen en overgewicht/obesitas in Vlaanderen werd een extra analyse van de data van de Gezondheidsenquête opgevraagd. Er werd per gewichtscategorie nagegaan hoeveel personen een verhoogde score hadden op de SCOFF (screeningsinstrument) en dus at risk waren voor een eetstoornis. Uit deze analyse blijkt dat 11.44% van de mensen met obesitas at risk waren voor een eetstoornis, gevolgd door personen met ondergewicht (7.04%), overgewicht (5.89%) en een normaal gewicht (3.70%). De analyse bevestigt de comorbiditeit tussen obesitas en eetstoornissen. Het percentage 11.44% ligt in lijn met wat eerder in onderzoek werd teruggevonden (Pagoto, et al., 2011). Het percentage ligt mogelijk nog hoger bij mensen met obesitas die hulp zoeken voor hun probleem, in die populatie is het dus zeker belangrijk om na te gaan of er naast obesitas ook nog sprake is van een eetprobleem of eetstoornis.
Overlap eetstoornissen en obesitas: per gewichtscategorie het percentage mensen met verhoogde score op de SCOFF:
Percentage | BI | |
Ondergewicht | 7.04 % | (0; 14.29) |
Normaal gewicht | 3.70 % | (2.47; 4.94) |
Overgewicht | 5.89 % | (3.91; 7.86) |
Obesitas | 11.44 % | (7.94; 14.94) |
Eet- en gewichtsproblemen ontstaan niet van vandaag op morgen. Er gaat een ontwikkelingstraject aan vooraf met beïnvloedende factoren die het ontstaan van het probleem in de hand werken (risicofactoren), of er net tegen beschermen (beschermende factoren). Kennis rond risico- en beschermende factoren kan de praktijk op verschillende manieren ondersteunen in gericht maatwerk. Preventiewerkers kunnen ze als leidraad gebruiken om factoren te selecteren die voor een grote groep jongeren versterkend kunnen werken, om domeinen te selecteren die bevraagd kunnen worden in een screeningsgesprek, of om preventie op maat uit te werken bij een (groep) jongere(n) die specifieke risicofactoren verto(o)n(t)en. Een overzicht van de risico-en beschermende factoren is hier te vinden: www.draaiboeken.eetexpert.be/risicoprofiel/inleiding
Er zijn in Vlaanderen twee studies die risicofactoren voor eet- en gewichtsproblemen bevragen in de populatie: de Voedselconsumptiepeiling (VCP) en de HBSC-studie. De Voedselconsumptiepeiling bevraagt de populatie tussen 10 tot 64 jaar. De HBSC-studie richt zich op jongeren tussen 11 en 18 jaar. Uit de VCP blijkt dat 26.3% van de bevolking probeert om te vermageren en 47.5% van de mensen probeert om zijn/haar gewicht stabiel te houden. Van deze twee groepen rapporteert bovendien 26.1% ongezonde manieren van gewichtscontrole. De resultaten van de HBSC-studie geven aan dat meer meisjes (43.3%) dan jongens (24.4%) zichzelf te dik vinden. Voor beide geslachten lijkt er wel een daling in het percentage dat zichzelf te dik vindt t.o.v. 2014 ( 49.7% en 27.7% ). Het percentage jongeren (20.6%) dat aangeeft op dieet te zijn is wel gestegen in vergelijking met 2014 (16.5%). Er zijn bovendien meer meisjes (28.9%) die aangeven op dieet te zijn dan jongens (13.6%). In 2018 lijken er ongeveer evenveel jongeren zich te mager te vinden als in 2014. Er zijn meer jongens (20.1%) die zich te mager vinden dan meisjes (9.6%). Voor de HBSC-studie werden echter geen betrouwbaarheidsintervallen gerapporteerd, het is dus niet mogelijk om na te gaan of de verschillen ook significant zijn. In 2022 werd lichaamsontevredenheid op een andere manier bevraagd waardoor de scores van 2022 niet te vergelijken zijn met deze uit 2014 en 2018. Uit de resultaten uit 2022 bleek dat 73.9% tevreden was over hun lichaam. De prevalenties verschilden wel tussen meisjes (60.9%) en jongens (86.4).
Samenvattend: Uit de onderzoeken blijkt dat er zowel in de algemene populatie als bij de jongeren (die an sich al een risicogroep zijn) toch een aantal risicofactoren aanwezig zijn. De cijfers rond lichaamstevredenheid bij jongeren zijn zorgelijk: bijna de helft van de meisjes tussen de 11 en 18 jaar geeft aan zich dik te voelen terwijl slechts 16 tot 17% van de jongeren overgewicht heeft. Daarnaast blijkt uit de VCP en de HBSC-studie dat een groot deel van de bevolking bezig is met vermageren of het stabiel houden van hun gewicht. Wanneer dit op een onevenwichtige en ongezonde manier gebeurt, is dat een bijkomend risico op de ontwikkeling van eet- en gewichtsproblemen.
Naast eetstoornissen en een gestandaardiseerde meting naar lengte en gewicht wordt er voor adolescenten en volwassenen binnen de VCP ook gepeild naar 2 mogelijke risicofactoren voor eet- en gewichtsproblemen in de bevolking: houding t.o.v. lichaamsgewicht en methoden om te vermageren/gewicht stabiel te houden. De meest recente cijfers uit 2014 zijn moeilijk te vergelijken met deze uit 2004 omdat de methode voor afname niet helemaal hetzelfde was (schriftelijk in 2014 versus mondeling in 2004). We rapporteren hier daarom alleen de cijfers uit 2014. Daaruit blijkt:
Houding t.o.v. lichaamsgewicht (antwoordcategorieën) | % | BI |
“Ik probeer te vermageren” | 26.3 | NB |
“Ik probeer mijn gewicht stabiel te houden” | 47.5 | NB |
“Ik probeer bij te komen” | 3.6 | NB |
“Ik maak me geen zorgen over mijn gewicht” | 22.6 | NB |
Methoden om te vermageren of gewicht stabiel te houden (antwoordcategorieën) | % | BI |
Wijzigen van soort voedsel | 95.3 | (93.3; 97.3) |
Wijzigen van maaltijdpatroon | 17.8 | (14.0; 21.5) |
Meer beweging | 58.6 | (53.9; 63.4) |
Gebruik afslankproducten | 4.8 | (2.8; 6.8) |
Ongezonde manieren van gewichtscontrole1 | 26.1 | (22.0; 30.3) |
Gewichtscontrole onder professionele begeleiding | 5.6 | (3.5; 7.7) |
Uit de VCP blijkt dat 26.1% aangeeft ongezonde manieren te gebruiken om te vermageren of hun gewicht stabiel te houden. Deze ongezonde manieren van gewichtscontrole verhogen zowel het risico op een gewichtstoename als op het ontstaan van eetstoornissen.
De HBSC-studie is een grootschalig internationaal cohorte-onderzoek rond diverse gezondheidsparameters bij jongeren (11 tot 18 jaar). In 2014 en 2018 werd ook lichaamsontevredenheid en lijngedrag meegenomen, de twee belangrijkste risicofactoren uit onderzoek naar het voorkomen van eetstoornissen. Samenvattend blijkt dat ongeveer de helft van de Vlaamse jongeren aangeeft niet tevreden te zijn met zijn/haar lichaam (2014: 51.1%; 2018: 48.7%). In 2022 werd lichaamsontevredenheid op een andere manier bevraagd waardoor de scores van 2022 niet te vergelijken zijn met deze uit 2014 en 2018. Uit de resultaten uit 2022 bleek dat 73.9% tevreden was over hun lichaam. De prevalenties in 2022 verschilden wel tussen meisjes (60.9%) en jongens (86.4).
Totaal | Meisjes | Jongens | |
Vindt zichzelf te dik | |||
2014 | 38.5% | 49.7% | 27.7% |
2018 | 33.9% | 43.3% | 24.4% |
Vindt zichzelf te mager | |||
2014 | 13.6% | 9.9% | 17.2% |
2018 | 14.8% | 9.6% | 20.1% |
Geeft aan op dieet te zijn of denkt een dieet te moeten volgen | |||
2014 | NB | 41.9% | 22.7% |
2018 | 40.9% | 51.6% | 30.2% |
2022 | 37.0% | 47.5% | 26.7% |
De betrouwbaarheidsintervallen (BI) zijn niet beschikbaar in het rapport. Er wordt wel aangegeven dat het percentage jongeren dat zichzelf te dik vindt in 2018 lager ligt dan in 2013 (jongens: chi²=14.6, df=1, p<0.001; meisjes: chi²=39.7, df=1, p<0.001). Daarnaast blijkt ook dat in 2018 meer jongens zichzelf te mager vinden in vergelijking met 2013 ( chi²=13.5, df=12, p<0.001). In 2022 nam het percentage dat dacht een dieet te moeten volgen licht af in vergelijking met 2018 (chi²=43.7; p<0.001). Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
Lichaamsontevredenheid en lijngedrag zijn belangrijke risicofactoren van eet- en gewichtsproblemen, we moeten daarom aandachtig blijven dat inspanningen rond preventie van overgewicht, deze risico’s niet versterken.