Normale ontwikkeling eetgedrag
Een goede herkenning van verstoord eetgedrag vraagt een duidelijke omschrijving van evenwichtig eetgedrag. Evenwichtig eetgedrag is meer dan alleen de voeding die men eet. Evenwichtig eetgedrag zouden we kunnen samenvatten als een manier waarop naar voeding wordt gekeken, als een manier waarop tegenover voeding wordt gestaan. Evenwichtig eetgedrag vergt een zeker mate van controle, tegelijkertijd mag de controle niet overheersen en interfereren met het genot dat voeding kan geven: eten moet blijven gebeuren in een ontspannen sfeer.
Er zijn attitudes en vaardigheden die een evenwichtig patroon ondersteunen. Deze attitudes en vaardigheden worden samengevat onder het begrip eetcompetentie. Eetcompetentie wordt opgesplitst in vier basiscomponenten. Binnen Eetexpert noemen we hen de 4 G’s van eetcompetent gedrag.
GENIETEN: Eten is leuk, voeding mag lekker zijn en genieten van eten en van de gegeten hoeveelheid mag.
GEVARIEERD: Nieuw voedsel schrikt niet af, men durft proeven en leert iets lekker te vinden.
GENOEG: Luisteren naar ons lichaam als we eten: hebben we genoeg of nog honger?
GEREGELD: Plannen van maaltijden, tussendoortjes en wat er gegeten wordt.
De vier vaardigheden kunnen niet zonder elkaar: allen zijn nodig om te kunnen spreken van eetcompetent gedrag. Het genieten van eten moet in combinatie staan met vaardigheden rond het luisteren naar honger en verzadigingssignalen, vaardigheden om evenwichtige maaltijden samen te stellen en te plannen en de durf om nieuwe smaken en voeding te proberen. Bij een onevenwicht tussen deze vaardigheden spreken we dan ook van een hapering in eetgedrag. Mogelijke haperingen zijn:
Ook binnen onderzoek werd er aangetoond dat er een relatie is tussen eetcompetentie en eetproblemen/eetstoornissen: mensen die hoog scoorden op eetcompetentie rapporteerden minder symptomen en kenmerken van eetstoornissen (Brown, Larsen, Nyland & Eggett, 2013; Lohse, Satter, Horacek, Gebreselassie & Oakland, 2007).
Voorbeeld
Uit onderzoek blijkt dat kinderen die eetcompetente ouders hebben, zelf ook vaker eetcompetent zijn. Eetcompetentie lijkt dus iets dat binnen gezinnen aan elkaar wordt doorgegeven. Maar ook op latere leeftijd, als volwassene, kan je nog leren om eetcompetent te zijn.
“Ruby maakt wekelijks een boodschappenlijst, ze kiest ingrediënten waar ze verschillende maaltijden mee kan bereiden. Op die manier heeft ze weinig overschotten en moet ze niet veel weggooien. Ruby eet meestal op hetzelfde tijdstip, haar lichaam lijkt erop geprogrammeerd, een beetje eerder voelt ze de honger komen. Ze kijkt welke gerechten ze voor die week gepland had, en kiest waar ze die dag zin in heeft. Na het eten heeft ze een voldaan gevoel. Soms heeft ze geen zin in de gerechten die op haar lijstje staan, dan experimenteert ze met wat er in haar kast staat en probeert ze nieuwe gerechten te bedenken. Ruby eet graag gevarieerd en gaat soms op ontdekkingstocht. Ze haalt er plezier uit om met allerlei simpele ingrediënten kleurrijke gerechten op tafel te zetten. Ze heeft het geluk kortbij een Afrikaanse supermarkt te wonen, regelmatig gaat ze op zoek naar nieuwe ingrediënten of onbekende exotisch groenten en fruit.”
Ruby’s relatie met eten en voeding laat enkele kenmerken zien die erop wijzen dat ze evenwichtig eetgedrag stelt. Ze heeft een zekere mate van controle over haar eetgedrag: ze maakt boodschappenlijstjes, houdt zich aan een vaste eetstructuur en eet tot ze een voldaan gevoel heeft. Toch blijft ze ook genieten van eten en het bereiden van voedsel en gaat ze graag op ontdekking naar nieuwe smaken en voeding. Ze vertoont enkele attitudes en vaardigheden die een evenwichtig patroon ondersteunen. Deze attitudes en vaardigheden worden samengevat onder het begrip Eetcompetentie.