Op zoek naar jezelf: identiteit vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief
Prof. dr. Koen Luyckx, KU Leuven
Identiteit is een kernontwikkelingstaak: “wie ben ik? Met welke vrienden ga ik om? Welke job wil ik later uitoefenen? Welke hobby’s vind ik leuk? … ”. Jongeren worden elke dag geconfronteerd met keuzes die hun unieke levenspad helpen uitstippelen, voor een aantal gaat dat goed en voor anderen minder. Begrip van een normatieve identiteitsontwikkeling (als een continuüm) is dus nodig om de pathologische processen te begrijpen.
Deze zoektocht naar identiteit heeft implicaties op psychosociaal functioneren en psychopathologie. Enerzijds kan identiteitsverwarring als voedingsbodem dienen voor het ontwikkelen van klachten in de latere levensloop. Anderzijds beïnvloeden eerdere levensloopfasen de identiteitsontwikkeling tijdens de adolescentie.
“Identiteit is een psychologische vingerafdruk, iets wat mensen uniek maakt en identificeert.”
Omwille van de cognitieve ontwikkeling en sociale verwachtingen komt identiteit als ontwikkelingstaak op de voorgrond te staan tijdens de adolescentie. Jongeren moeten enerzijds leren op hun eigen benen te staan, los te komen van ouders (differentiatie/individuatie) en anderzijds sociale relaties vormen, verbondenheid creëren met vrienden (integratie/sociale verankering). De combinatie van individuatie en verbondenheid – en daarbij horende te maken levenskeuzes – maakt de adolescentie een uitdagende periode.
Erikson spreekt van identiteitssynthese als de adolescent een innerlijke sterkte voelt om levenskeuzes te maken, hij voelt als het ware een rode draad doorheen het leven dat een gevoel van consistentie en continuïteit geeft. Bij identiteitsverwarring is er echter geen intern referentiekader, de adolescent ervaart innerlijke leegte. Hij/zij heeft moeite om keuzes te maken of zich eraan te binden.
De identiteitsontwikkeling is echter geen rechtlijnig proces, zekerheid en onzekerheid wisselen elkaar af. Als jongeren synthese ervaren is dit nog geen definitieve verworvenheid, schipperen tussen verwarring en synthese is een normatief proces. Zoeken en twijfelen kan en mag. Net daarom moet de zoekende adolescent de kans krijgen om zijn/haar eigen experiment aan te gaan, in de tijd en ruimte. Het is bovendien normaal dat de gemaakte keuzes terug in vraag gesteld kunnen worden later in de levensloop, de identiteitsontwikkeling is immers een levensloopproces.
Marcia operationaliseerde de levenslooptheorie van Erikson door identiteitsontwikkeling op te delen in twee dimensies (exploratie en binding), wat resulteert in vier types:
De theorieën van Erikson en Marcia moeten aangepast worden ten gevolge van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen waarbij jongeren meer keuzemogelijkheden hebben dan 60 jaar geleden. Ook ontwikkelingsrollen en taken voor volwassenen, zoals trouwen en kinderen krijgen, zijn opgeschoven naar een latere leeftijd. De opkomende volwassenheid is bijgevolg een nieuwe ontwikkelingsperiode. Daardoor is de identiteitsexploratie met bijhorende vraagstukken opgeschoven naar de leeftijd van 18 tot 25, tot zelfs 30 jaar. Identiteitsachievement tegen het einde van de adolescentie is bijgevolg niet normatief.
Deze toegenomen keuzevrijheid kan sommige jongeren net laten groeien, terwijl andere, meer kwetsbare jongeren, die bijvoorbeeld steun missen van thuis of geen intern referentiekader hebben, overspoeld worden door de te maken keuzes. Welke richting wil ik studeren? Welk keuzevak zou ik opnemen? Dit wordt soms ook benoemd als de paradox van de keuze of de tirannie van de vrijheid.
Om identiteitsontwikkeling in de huidige tijd te plaatsen werd een procesmatig model uitgewerkt op basis van voorgaande theorieën. Identiteit is namelijk een levensloopproces: gemaakte bindingen zijn niet definitief, er kan teruggekomen worden op die bindingen, en er kan een nieuwe exploratiefase plaatsvinden met andere bindingen.
Hierbij wordt een onderscheid tussen enerzijds het vormen van bindingen, waarbij er in de eerste plaats een exploratie is in de breedte (actief nadenken over de verschillende richtingen die men uit kan), en anderzijds het evalueren van bindingen, waarbij er ook exploratie in de diepte is (bv. met belangrijke anderen praten over het gekozen levenspad). Dit laat toe dat men zich met deze bindingen identificeert, dat deze passen bij wat men belangrijk vindt.
Enerzijds is exploratie nodig om tot bindingen te komen en is het dus een normaal proces in de identiteitsontwikkeling. Anderzijds blijkt niet elke vorm van exploratie adaptief te zijn. Zo zijn er jongeren die vastzitten in het exploratieproces doordat ze blijven zoeken, twijfelen en zich dezelfde vragen blijven stellen. Dit wordt ‘ruminatieve exploratie’ genoemd.
Op groepsniveau lijken exploratie in de breedte en diepte te stijgen in adolescentie, te pieken in de jongvolwassenheid (‘emerging adulthood’), om daarna weer te dalen met toenemende leeftijd. Daarnaast is ook de piek van ruminatieve exploratie (identiteitscrisis) opgeschoven van adolescentie naarde jongvolwassenheid.
Voornamelijk identificatie met bindingen is voorspellend voor positieve aanpassingen en goed functioneren in verschillende domeinen, terwijl ruminatieve exploratie voorspellend is voor negatieve aanpassing en functioneren. In wat volgt wordt per identiteitsstatus de algemene aanpassing en het functioneren van jongeren in desbetreffende status besproken.
Identiteitssynthese/achievement, waarbij men na exploratie in de breedte en diepte komt tot het maken van bindingen en zich met deze keuzes kan identificeren, hangt samen met een positieve aanpassing en functioneren in verschillende levensdomeinen. Zo hangt het positief samen met zelfwaardering, academisch functioneren, intrinsieke motivatie, werk- en studiebevlogenheid, zelf-actualisatie.
Ook foreclosure, waarbij men keuzes maakt na beperkte exploratie, hangt samen met positief functioneren op heel wat domeinen. De samenhang tussen achievement en bepaalde domeinen (zoals intrinsieke motivatie, werk- en studiebevlogenheid en zelf-actualisatie) is wel sterker. Maar ook personen die zich binnen deze categorie bevinden, kunnen dus hun leven lang prima functioneren.
Moratorium, waarbij men wel exploreert maar niet tot keuzes komt, hangt samen met een positief sociaal functioneren. Personen in het moratorium ervaren (op groepsniveau) echter een minder goed persoonlijk functioneren. Ze ervaren immers meer angst en onzekerheid, ze ervaren de identiteitscrisis ten volle. Aangezien personen in moratorium een analoog ontwikkelingsniveau en cognitief functioneren als personen in achievement ervaren, stelt de vraag zich of het moratorium gezien kan worden als een ontwikkelingsfase richting identiteitsachievement. Het lijkt erop dat dit voor sommigen het geval kan zijn, terwijl anderen er net in vast komen te zitten (ruminatieve exploratie).
Identiteitsdiffusie, waarbij men weinig exploreert noch tot keuzes komt, hangt meer samen met een negatieve aanpassing en functioneren in verschillende levensdomeinen. Zo ervaren personen die zich binnen identiteitsdiffusie bevinden, meer depressieve symptomen, angst, alcohol- en drugsgebruik, en burn-out op groepsniveau.
Er wordt verder nog onderscheid gemaakt tussen verwarde diffusie en zorgeloze diffusie. Verwarde identiteitsdiffusie kenmerkt zich door een hoog ruminatief exploreren (jongeren proberen keuzes te maken maar het lukt het niet). Op groepsniveau scoren deze jongeren hoger op internaliserende problemen zoals angst en depressie. Zorgeloze diffusie kenmerkt zich dan net weer door een laag ruminatief exploreren (jongeren lijken zorgeloos te zijn rond hun identiteitsontwikkeling en leven van dag tot dag). Op groepsniveau vertonen deze jongeren meer risicogedragingen zoals (hard)drug-gebruik, dronken rijden, en meerijden met een dronken chauffeur.
Identiteitsvorming, met zijn strubbelingen, is in principe een normaal ontwikkelingsproces. Wanneer is een identiteitsverwarring dan pathologisch? Of met andere woorden: wanneer kent de normatieve identiteitsontwikkeling een extreme uiting, of loopt het zodanig mis dat we kunnen spreken van een “identiteitsstoornis”? DSM-III-R stelde hiervoor nog criteria op, terwijl een identiteitsstoornis niet meer apart werd opgenomen in de DSM-IV en -5. Dit komt doordat identiteitsverwarring te verwachten is in de adolescentie en opkomende volwassenheid. Er is in DSM-5 wel erkenning voor het belang van identiteit. In het alternatieve model van persoonlijkheidsstoornissen (DSM-5, sectie 3; APA, 2013) worden identiteitsproblemen immers als een essentieel kenmerk gezien van alle persoonlijkheidsstoornissen (en dus niet enkel bij borderline).
In de praktijk is het niet eenvoudig om te bepalen wanneer iemands identiteitsontwikkeling zich in het normale continuüm bevindt versus een gestoorde, pathologisch ontwikkeling vertoont. Een bepaalde identiteitsstatus hebben valt ook niet automatisch samen met (dis)functioneren: goed functioneren is mogelijk binnen verschillende identiteitsstatussen. Dat maakt het moeilijk naar interventies toe. Hulpverleners hoeven dus niet elke cliënt naar een identiteitsstatus van “achievement” te proberen sturen. Ook foreclosure kan bijvoorbeeld samengaan met een goed functioneren. De hulpvraag van de cliënt blijft een belangrijk vertrekpunt in dit opzicht.
Wie interesse heeft in vragenlijsten om identiteit te bevragen (zoals de vragenlijst die gebaseerd is op de DSM-III-R criteria van identiteitsstoornis), kan rechtstreeks contact opnemen via koen.luyckx@kuleuven.be.
Becht, A.I., Luyckx, K., Nelemans, S.A., Goossens, L., Branje, S.J T., Vollebergh, W.A M., Meeus, W.H J. (2019). Linking Identity and Depressive Symptoms Across Adolescence: A Multisample Longitudinal Study Testing Within-Person Effects. Developmental Psychology, 55, 1733-1742. doi: 10.1037/dev0000742
Bogaerts, A., Claes, L., Bastiaens, T., Luyckx, K. with Bogaerts, A. (corresp. author) (2021). Personality disorder symptomatology in Belgian emerging adults: Associations with identity processes and statuses. European Journal Of Developmental Psychology, 18, 75-95. doi: 10.1080/17405629.2020.1764842
Bogaerts, A., Claes, L., Buelens, T., Verschueren, M., Palmeroni, N., Bastiaens, T., Luyckx, K. with Bogaerts, A. (corresp. author) (2021). Identity synthesis and confusion in early to late adolescents: Age trends, gender differences, and associations with depressive symptoms. Journal Of Adolescence, 87, 106-116. doi: 10.1016/j.adolescence.2021.01.006
Bogaerts, A., Luyckx, K., Bastiaens, T., Kaufman, E.A., Claes, L. with Bogaerts, A. (corresp. author) (2020). Identity impairment as a central dimension in personality pathology. Journal Of Psychopathology And Behavioral Assessment, 1-10. doi: 10.1007/s10862-020-09804-9
Luyckx, K., Duriez, B., Green, L.M., Negru-Subtirica, O. (2017). Identity processes and intrinsic and extrinsic goal pursuits: Directionality of effects in college students. Journal of Youth and Adolescence, 46, 1758-1771.
Luyckx, K., Schwartz, S.J., Berzonsky, M.D., Soenens, B., Vansteenkiste, M., Smits, I., Goossens, L. (2008). Capturing ruminative exploration : extending the four-dimensional model of identity formation in late adolescence. Journal of Research in Personality, 42, 58-82. doi: 10.1016/j.jrp.2007.04.004
Skhirtladze, N., Van Petegem, S., Javakhishvili, N., Schwartz, S.J., Luyckx, K. (2019). Motivation and psychological need fulfillment on the pathway to identity resolution. Motivation and Emotion, 43, 894-905. doi: 10.1007/s11031-019-09795-5
Verschueren, M., Claes, L., Gandhi, A., Luyckx, K. (2019). Identity and psychopathology: Bridging developmental and clinical research. Emerging Adulthood, Art.No. UNSP 2167696819870021, 1-14. doi: 10.1177/2167696819870021