De nieuwe fiches voor ouders zijn er!
AUG 23- Ontdek hier de nieuwe fiches voor ouders.
“Bezint eer je begint”. Voor prof. dr. Laurence Claes (KU Leuven en Universiteit Antwerpen) begint alles bij een goede diagnostiek. Start met een zorgvuldige therapiegerichte diagnostiek voordat je begint te behandelen.
Wanneer de cliënt zich aanmeldt, beginnen we met de vraag ‘Wat is er aan de hand?’
Eetstoornissen in de DSM
Waarom zouden we rekening houden met de DSM criteria? Omdat diagnostische criteria een houvast geven bij het verkennende proces. En deze criteria zijn steeds in evolutie, en deze beïnvloeden mee hoe we kijken naar behandelingen en diagnoses. Daarom is het belangrijk om op de hoogte te blijven van de aanpassingen. Hieronder vind je de belangrijkste wijzigingen bij de overgang van DSM-IV naar DSM-5.
Van de ene eetstoornis naar de andere
De verschillende eetstoornissen vormen een continuüm, veel patiënten verschuiven tussen verschillende types van eetstoornissen. Daarom kunnen we niet spreken van mooi afgelijnde diagnostische ‘hokjes’.
Een derde tot 2/3 van de patiënten met AN van het restrictieve type evolueren naar AN van het purgerende type of naar BN.
Wanneer patiënten bang zijn om te verschuiven naar een purgerend type, kan deze angst terecht zijn. Het is dus zinvol om deze angst te erkennen (en niet te ontkennen), en om de mogelijkheid van herstel te benadrukken.
Diagnostische tools
Hoe brengen we in kaart wat er aan de hand is met de cliënt die zich bij ons aanmeldt?
Ook nagaan of er comorbiditeiten aanwezig zijn is belangrijk. Want deze bepalen mee de outcome van de behandeling.
Bijvoorbeeld bij anorexia nervosa zien we vaak te veel controle. En dit hangt samen met comorbiditeiten zoals depressie (wat vaak verbetert bij gewichtsherstel), dwangstoornis en cluster C persoonlijkheidskenmerken.
Bijvoorbeeld bij boulimia nervosa en eetbuistoornis zien we vaak controleverlies. En dit hangt samen met comorbiditeiten zoals stemmingsstoornissen, angststoornissen, alcoholmisbruik, drugmisbruik, kleptomanie, zelfverwondend gedrag, promiscue gedrag, pathologisch koopgedrag en cluster B persoonlijkheidsproblematiek.
Wat is de functie van het gedrag dat de cliënt stelt? Want de eetstoornis zou niet aanwezig blijven als er enkel nadelen aan verbonden zijn. Dus hoe kunnen we een verklaring vinden?
Een probleemsamenhang is zeer individu-specifiek. Dit op papier zetten samen met de cliënt kan inzicht en houvast bieden bij de behandeling.
Ook voor de cliënt en zijn/haar omgeving kan een schematische voorstelling van de probleemsamenhang (tussen de eetstoornis en uitlokkende- en onderhoudende factoren) helpen bij communicatie en herstel.
Een eetstoornis behandelen doe je niet alleen. Daarom gebeurt de behandeling van de eetstoornis best multidisciplinair, en volgens het principe van ‘stepped care’. Dit betekent dat overleg, samenwerking en evaluatie essentieel zijn.
Bij de behandeling zijn verschillende partijen betrokken, zoals familie en vrienden van de cliënt, een diëtist, een ambulante psycholoog, huisarts, CLB, de school, specialistische artsen en collega-psychologen.
Maar bij ernstige psychische, sociale of lichamelijke risico’s kan residentiële opname nodig zijn.
Hoewel er evidence-based protocollaire behandelingen voorhanden zijn, worden deze nog te weinig gebruikt in de praktijk. Nochtans is dit de meest betrouwbare basis voor een kwaliteitsvolle zorg op maat.
5 belangrijke componenten in de behandeling
Na het normaliseren van het eetpatroon en het werken aan de emotionele en cognitieve factoren die het eetgedrag uitlokken en in stand houden, dient men ook voldoende aandacht te besteden aan de gerelateerde medische en psychische problemen (bv. osteoporose, depressie, PTSD) en problemen in de ruimere sociale context (bv. gezin, partnerrelatie, enz.).
Kan de cliënt stappen zetten in het veranderen van het eetpatroon? Dit gaan we na door de behandeling regelmatig te evalueren.
Kijk kritisch naar het proces en stuur bij waar nodig. Idealiter worden er tijdens de eerste drie maanden van de behandeling duidelijk stappen gezet op vlak van het normaliseren van het eetpatroon.
Verandering binnen de eerste drie maanden van de behandeling is prognostisch positief voor de verandering van de eetstoornis en de co-morbide stoornissen op langere termijn. Bouw regelmatige intervisie, supervisie, en multidisciplinair overleg in.
Hilbert, A., Hoek, H. W., & Schmidt, R. (2017). Evidence-based clinical guidelines for eating disorders: international comparison. Current Opinion in Psychiatry, 30, 423-437.
Turner, H., Bryant-Waugh, R., & Marshall, E. (2015). The impact of early symptom change and therapeutic alliance on treatment outcome in cognitive-behavioural therapy for eating disorders. Behavioral Research and Therapy, 73, 165-9.
Turner, H., Marshall, E., Wood, F., Stopa, L., & Waller G. (2016). CBT for eating disorders: The impact of early changes in eating pathology on later changes in personality pathology, anxiety and depression. Behavioral Research and Therapy, 77, 1-6.
Witteman, C., van der Heijden, P. & Claes, L. (2018). Clinical assessment: Psychodiagnostic Decision Making. Uitgeverij de Tijdstroom.
Prof. dr. Laurence Claes is bestuurslid van Eetexpert. Ze is klinisch psycholoog en hoogleraar aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (KU Leuven) en de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen (Universiteit Antwerpen).
Als hoofd van de onderzoeksgroep klinische psychologie, doet ze onderzoek naar de associatie tussen persoonlijkheid/identiteit enerzijds, en eetstoornissen en zelfverwondend gedrag anderzijds.
Daarnaast begeleidt ze cliënten met een eetstoornis en/of persoonlijkheidsstoornis.