Eetstoornissen bij jongens en mannen
Eetstoornissen komen vaker voor bij vrouwen, toch worden ook mannen hiermee geconfronteerd. Bovendien kampen zij vaak met een dubbel stigma, doordat ze aan een psychische stoornis lijden én aan een stoornis die typisch vrouwelijk is. Hoewel het onderzoek beperkter is dan bij vrouwen, is er heel wat kennis verzameld rond eetstoornissen bij mannen.
De verhouding tussen mannen en vrouwen die gedurende hun leven een eetstoornis ontwikkelen wordt geschat op 1:10, maar deze cijfers weerspiegelen wellicht een gebrekkige detectie van mannelijke patiënten. Epidemiologische studies geven uiteenlopende cijfers: voor anorexia nervosa geven ze schattingen van de man-vrouw ratio tussen 1:3 en 1:12, tussen 1:3 en 1:18 voor boulimia nervosa, en tussen 1:2 en 1:6 voor de eetbuistoornis. Deze laatste heeft dus een meer gelijke geslachtsratio (Raevuori, Keski-Rahkonen, & Hoek, 2014). Mannen vertegenwoordigen 10-20% van de personen met anorexia of boulimia nervosa en tot 40% van de personen met een eetbuistoornis (Jones & Morgan, 2010).
Precieze cijfers van DSM-diagnoses van eetstoornissen bij mannen in Vlaanderen zijn er niet. We beschikken wel over de screeningsgegevens via de nationale gezondheidsenquête en de voedselconsumptiepeiling. In de HBSC-studie (Health Behavior in School-aged Children), werd een bevraging rond lichaamsontevredenheid en lijngedrag opgenomen. Dit zijn bekende risicofactoren van eetstoornissen.
Samenvattend Uit de Gezondheidsenquête blijkt dat in 2018 4.6% van de Vlaamse mannen at risk was voor een eetstoornis. De hoogste percentages werden teruggevonden bij de jongste leeftijdsgroepen (9.2%) maar daalden met de leeftijd. Uit de HBSC blijkt dat 44.5 % van de jongens niet tevreden is met zijn lichaam en 13.6% geeft aan op dieet te zijn. Terwijl meisjes vaker aangeven van zichzelf te dik te vinden, ligt het percentage jongens dat aangeeft zichzelf te mager te vinden beduidend hoger.
In de gezondheidsenquête wordt een screeningsvragenlijst (SCOFF) afgenomen. De SCOFF is een instrument dat o.a. in de eerste lijn wordt ingezet om snel te kunnen screenen of mensen verder onderzocht moeten worden op de aanwezigheid van een eetstoornis. Het geeft dus aan wie er een verhoogd risico heeft op een eetstoornis maar geeft niet aan wie er precies een eetstoornis heeft. De prevalenties binnen onderzoek waarbij men dergelijk screeningsinstrument gebruikt zullen dus typisch hoger liggen dan die uit onderzoek waarbij men a.d.h.v. een klinische interview een diagnose stelt.
Opmerking: De data uit 2021 komen uit de COVID-enquête, deelnemers werden anders gerekruteerd dan bij de gewone gezondheidsenquêtes. Het vergelijken van de cijfers voor 2021 met de cijfers uit 2013 en 2018 moet dus met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
Gezondheidsenquête –SCOFF | Totale Vlaamse populatie >15j | BI | Mannen | BI | Vrouwen | BI |
2013 (>15 jaar) | 6.5% | (5.2;7.7) | 4.6% | (3.1;6.2) | 8.1% | (6.3;9.9) |
2018 (>15 jaar) | 5.7% | (4.7;6.8) | 4.6% | (3.2;6.0) | 6.8% | (5.3;8.3) |
2021 (>18 jaar) | 10% | (8.8;11.3) | 8% | (5.8;10.2) | 12% | (10.6;13.4) |
Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant! Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
De prevalenties per leeftijdscategorie en per geslacht worden voor 2013 en 2018 staan in onderstaande tabel:
Leeftijd | 2013 | 2018 | ||||||
M | BI | V | BI | M | BI | V | BI | |
15-24j | 4 | (0; 8.5) | 18.8 | (9.3; 28.4) | 9.2 | (2.5; 15.9) | 11.8 | (5.8; 17.8) |
25-34j | 5.1 | (0; 10.7) | 12.1 | (6.1; 18.1) | 9.8 | (3.9; 15.6) | 8.9 | (4.1; 13.7) |
35-44j | 5.9 | (1.8; 9.9) | 10.3 | (6.2; 14.5) | 2.8 | (0.7; 4.9) | 7.7 | (3.4; 11.9) |
45-54j | 3.1 | (0.6; 5.6) | 5.7 | (2.3; 9.0) | 4.3 | (1.6; 7.0) | 7.9 | (3.9; 11.9) |
55-64j | 6.2 | (3.1; 9.2) | 5.1 | (1.8; 8.4) | 3.0 | (0; 6.1) | 4.6 | (1.6; 7.6) |
65-74j | 5.5 | (1.5; 9.6) | 5.2 | (1.8; 8.7) | 1 | (0; 2.1) | 3.8 | (1.2; 6.4) |
75+ | 1.6 | (0; 3.5) | 2.4 | (0.0; 5.6) | 2.6 | (0.3; 4.8) | 3.9 | (1.3; 6.6) |
De HBSC-studie is een grootschalig internationaal cohorte-onderzoek rond diverse gezondheidsparameters bij jongeren. In 2013 en 2018 werd ook lichaamstevredenheid en lijngedrag meegenomen, de twee belangrijkste risicofactoren uit onderzoek naar het voorkomen van eetstoornissen. Hieruit blijkt dat in 2018 24.4% van de jongens zichzelf te dik vindt, terwijl 20.1 procent zichzelf te mager vindt. In totaal geven de cijfers uit 2018 aan dat 44.5% van de jongens niet tevreden zijn met hun lichaam terwijl 13.6% van de jongens aangeeft op dieet te zijn.
Totaal | BI | Meisjes | BI | Jongens | BI | |
Vindt zichzelf te dik | ||||||
2014 | 38.5% | NB | 49.7% | NB | 27.7% | NB |
2018 | 33.9% | NB | 43.3% | NB | 24.4% | NB |
Vindt zichzelf te mager | ||||||
2014 | 13.6% | NB | 9.9% | NB | 17.2% | NB |
2018 | 14.8% | NB | 9.6% | NB | 20.1% | NB |
Geeft aan op dieet te zijn | ||||||
2014 | 16.5% | (15.7;17.4) | 23.3% | (27.7;32.8) | 10.8% | (9.9;11.8) |
2018 | 20.6% | (19.7;21.5) | 28.9% | (27.5;30.4) | 13.6% | (12.6;14.7) |
Significante verschillen kan men afleiden door de betrouwbaarheidsintervallen (BI) te vergelijken. Indien de BI’s niet overlappen, zijn de verschillen significant! De betrouwbaarheidsintervallen (BI) bij de prevalenties van lichaamsontevredenheid zijn niet beschikbaar in het rapport. Er wordt wel aangegeven dat het percentage jongeren dat zichzelf te dik vindt in 2018 lager ligt dan in 2013 (jongens: chi²=14.6, df=1, p<0.001; meisjes: chi²=39.7, df=1, p<0.001). Daarnaast blijkt ook dat in 2018 meer jongens zichzelf te mager vinden in vergelijking met 2013 ( chi²=13.5, df=12, p<0.001). Een statistisch significant verschil wil echter niet zeggen dat het ook over een klinisch relevant verschil gaat.
Lichaamsontevredenheid en lijngedrag zijn belangrijke risicofactoren van eet- en gewichtsproblemen, we moeten daarom aandachtig blijven dat inspanningen rond preventie van overgewicht, deze risico’s niet versterken.
Raevuori, A., Keski-Rahkonen, A., & Hoek, H. W. (2014). A review of eating disorders in males. Current Opinion in Psychiatry, 27, 426-430.
Jones, W., & Morgan, J. (2010). Eating disorders in men: a review of the literature. Journal of Public Mental Health, 9, 23-31.